ECLI:NL:CRVB:2024:1125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
23/1495 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere afwijzing aanvraag om toekenningen op grond van de Wuv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van appellant om herziening van een eerdere afwijzing van zijn aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellant had in augustus 1995 en maart 1998 aanvragen ingediend, die beide waren afgewezen omdat niet was aangetoond dat hij in het voormalige Nederlands-Indië vrijheidsberoving in de zin van de Wuv had ondergaan. In september 2022 verzocht appellant om herziening van deze eerdere afwijzingen, maar verweerder heeft dit verzoek afgewezen op 20 maart 2023. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.

De Raad heeft het beroep beoordeeld en vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigen. De Raad concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat appellant niet in aanmerking komt voor toekenningen op grond van de Wuv, omdat er geen bewijs is dat hij vervolging heeft ondergaan of dat er oorlogsomstandigheden waren die met vervolging gelijkgesteld kunnen worden. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Appellant krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

23/1495 WUV
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
SAMENVATTING
Op het verzoek van appellant om de afwijzing van een eerdere aanvraag om toekenningen op grond van de Wuv [1] te herzien heeft verweerder afwijzend beslist. De Raad is het eens met verweerder. Er zijn geen nieuwe feiten of gegevens naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 28 april 2023, kenmerk BZ011575400 (bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 10 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [echtgenote] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft in augustus 1995 bij (de rechtsvoorganger van) verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen met een besluit van 26 februari 1996 omdat niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant in het voormalige Nederlands-Indië vrijheidsberoving in de zin van de Wuv heeft ondergaan. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.2.
In maart 1998 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen met een besluit van 11 mei 1998 op de grond dat appellant geen relevante nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding zouden kunnen geven om het besluit van 26 februari 1996 te herzien. Verder heeft verweerder geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan de antihardheidsbepaling van de Wuv [2] omdat niet is gebleken dat een van de ouders van appellant vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. Ook tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Appellant heeft in september 2022 verweerder verzocht de eerdere afwijzingen te herzien. Met een besluit van 20 maart 2023 heeft verweerder dat verzoek afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar verweerder is met het bestreden besluit bij de afwijzing gebleven. Verweerder blijft van oordeel dat niet is komen vast te staan dat appellant vervolging heeft ondergaan of dat sprake is geweest van oorlogsomstandigheden die met vervolging op één lijn zijn te stellen als bedoeld in de Wuv.
Het oordeel van de Raad
2.1.
De Raad beoordeelt of verweerder terecht het verzoek van appellant om de eerdere afwijzing te herzien, heeft afgewezen. Hij doet dit aan de hand van de argumenten die appellant in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wuv is verweerder bevoegd op aanvraag een door hem gegeven beschikking in het voordeel van de betrokkene te herzien. Daarbij staat centraal de vraag of er nieuwe feiten of gegevens naar voren zijn gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
2.4.
Zulke feiten en gegevens ziet ook de Raad hier niet. Verweerder heeft in 1996 vastgesteld dat niet is gebleken dat appellant tijdens de Japanse bezetting vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. Appellant heeft verbleven in Soengei Andoek of in een kamp bij Sawah Lunto maar dat was geen interneringskamp in de zin van de Wuv. Verder heeft verweerder in 1998 geen aanleiding gezien appellant met de vervolgde gelijk te stellen omdat geen van zijn ouders vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. De vader van appellant is als militair in 1942 omgekomen tijdens gevechtshandelingen. Een dergelijke gebeurtenis kan niet worden aangemerkt als vervolging in de zin van de Wuv en is daarom geen omstandigheid die ertoe zou kunnen leiden dat appellant met de vervolgde kan worden gelijkgesteld. Gegevens die voor verweerder aanleiding zouden kunnen zijn om nu anders te oordelen heeft appellant niet gesteld en zijn de Raad ook niet gebleken. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien de eerdere afwijzingen te herzien.
Conclusie en gevolgen
3. Het beroep slaagt dus niet. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
4. Appellant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
(getekend) H. Lagas
(getekend) C.K. Teunissen

Voetnoten

1.Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
2.Artikel 3, tweede lid, van de Wuv.