ECLI:NL:CRVB:2024:112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
23/422 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning IVA-uitkering wegens niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van het Uwv om appellant met ingang van 8 juli 2021 een IVA-uitkering toe te kennen. Appellant, die voorheen als banketbakker werkte, had zich op 11 juli 2019 ziekgemeld vanwege psychische klachten en ontving een WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellant volledig arbeidsongeschikt was, maar dat deze arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen blijvend waren. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 6 december 2023, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. V.C.D. Klaassen, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. de Rooy-Bal.

De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende onderbouwd had dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding niet als duurzaam kon worden aangemerkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapporten overtuigend gemotiveerd dat er een redelijke verwachting bestond dat verbetering van de belastbaarheid van appellant zou optreden na het eerstkomende jaar. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad volgde dit oordeel. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waardoor de weigering tot toekenning van een IVA-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/422 WIA
Datum uitspraak: 17 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 december 2022, 21/8422 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant met ingang van 8 juli 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellant zijn de beperkingen duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering, maar een WGA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Klaassen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als banketbakker voor gemiddeld 32 uur per week. Op 11 juli 2019 heeft hij zich ziekgemeld vanwege psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 18 mei 2021 heeft het Uwv appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 8 juli 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%, maar de volledige arbeidsongeschiktheid is niet duurzaam geacht. Appellant heeft tegen het besluit van 18 mei 2021 bezwaar gemaakt.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld op 19 oktober 2021. De verzekeringsarts heeft informatie van de behandelend sector betrokken, van Parnassia ambulant van 25 mei 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusie van de verzekeringsarts bevestigd dat appellant per einde wachttijd geen benutbare mogelijkheden heeft, maar dat dit nog niet duurzaam is. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep mag met de lopende behandeling worden verwacht dat appellant op een termijn van een tot twee jaar weer aan het arbeidsproces zal kunnen deelnemen. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en is met een besluit van 30 november 2021 (bestreden besluit) bij de toekenning van de WGA-uitkering gebleven, wat betekent dat appellant niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
In beroep heeft appellant een verslag ingebracht van een psychodiagnostisch onderzoek dat bij hem door PsyQ is uitgevoerd in de periode van mei tot en met oktober 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 11 juli 2022 op dit verslag gereageerd en verder de stappen uit het beoordelingskader ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’ (het beoordelingskader) uiteengezet en toegepast op de situatie van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit rapport bij stap 3a van het beoordelingskader geconcludeerd dat er een redelijke verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal kunnen optreden na het eerstkomende jaar. Deze conclusie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gebaseerd op de informatie van Parnassia ambulant. Daarin is vermeld dat het behandeldoel is om grip te krijgen op gedrag, coping te verbeteren en om te gaan met emoties, dat de verwachting is dat na de diagnostiek er meer handvatten komen ten aanzien de impulsdoorbraken en emotieregulatie en dat de verwachting is dat het ongeveer nog twee jaar kan duren voordat appellant voldoende grip zal ervaren op zijn psychische kwetsbaarheid. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor deze conclusie gewezen op het verslag van PsyQ en opgemerkt dat daaruit niet geconcludeerd kan worden dat er geen mogelijkheden tot verbetering op langere termijn zijn, gelet op het in dit verslag concreet gegeven behandeladvies.
1.4.
De rechtbank heeft het Uwv gevraagd op welke items van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) verbetering van de belastbaarheid van appellant wordt verwacht en of er blijvende beperkingen zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in een rapport van 24 oktober 2022 op deze vragen van de rechtbank ingegaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat op basis van de beschikbare informatie van de behandelend sector verschillende aspecten uit de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren en werktijden kunnen vallen binnen het behandeldoel met de mogelijkheid om voldoende grip te krijgen op de psychische kwetsbaarheid. Definitieve uitspraken over op welke aspecten verbetering wordt verwacht en welke beperkingen blijvend zijn, zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet mogelijk. Binnen de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren zullen weliswaar beperkingen blijven bestaan, maar bij voldoende effect van de behandeling kan worden aangenomen dat de beperkingen zodanig in ernst afnemen dat de verbeterde hanteerbaarheid kan leiden tot het benutten van de ontwikkelde (arbeids)mogelijkheden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant met ingang van 8 juli 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv deze weigering voldoende onderbouwd. In deze rapporten is navolgbaar en conform het beoordelingskader gemotiveerd waarom de beperkingen voor arbeid van appellant op de datum in geding, 8 juli 2021, niet duurzaam waren en op welke belastbaarheidsaspecten verbetering te verwachten is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn inschatting gemaakt aan de hand van gegevens over de diagnostiek en de behandelopties die de behandelaar voor appellant had voorgesteld. Er is geen sprake van twijfel aan de juistheid van deze medische beoordeling. De rechtbank heeft daarom geen deskundige benoemd. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep pas in beroep de stappen uit het beoordelingskader uiteen heeft gezet en aangeduid heeft op welke aspecten in de FML verbetering is te verwachten, is pas in beroep sprake van een zorgvuldige voorbereiding en juiste en volledige motivering van het bestreden besluit. De rechtbank heeft dit zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het door appellant betaalde griffierecht en de door hem gemaakte proceskosten.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft daartegen aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, omdat de beperkingen voortkomend uit zijn psychische klachten blijvend zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens hem onvoldoende gemotiveerd dat een verbetering van zijn belastbaarheid kan worden verwacht twee jaar na de datum in geding, in die zin dat hij dan voldoende grip zal hebben zijn psychische kwetsbaarheid en er weer benutbare mogelijkheden zijn
.De verwijzing naar de behandelmogelijkheden uit de informatie van Parnassia ambulant en PsyQ , die wellicht een verbetering na twee jaar kunnen opleveren, is daarvoor onvoldoende. Onduidelijk is of die behandelmogelijkheden ook zien op een verbetering van de belastbaarheid voor het verrichten van arbeid. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat niet met zekerheid iets valt te zeggen over de gebieden waarop hij beperkt zal blijven of ten aanzien van welke beperkingen verbetering valt te verwachten. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant in hoger beroep informatie overgelegd van zijn huisarts van 15 augustus 2022, een behandelplan van SGGZ van 23 maart 2022 en een medicatielijst over de periode januari tot en met mei 2023. Ook heeft appellant in hoger beroep verschillende stukken overgelegd van One World Health Services, waar hij sinds oktober 2022 in behandeling is voor zijn psychische klachten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt is vanwege de beperkingen voortkomend uit zijn psychische klachten. De vraag is of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat appellant op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.3.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 [1] geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellant met ingang van 8 juli 2021 een IVA-uitkering toe te kennen. De overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden geheel onderschreven. Aan deze overwegingen wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding niet als duurzaam kon worden aangemerkt. In het rapport van 11 juli 2022 is voldoende inzichtelijk toegelicht dat op de datum in geding een redelijke of goede verwachting bestond dat verbetering van de belastbaarheid van appellant zou optreden na het eerstkomende jaar. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van betrokken, waar appellant op 26 februari 2019 is aangemeld bij het Jongvolwassenen Team en op de datum in geding voor zijn psychische klachten in behandeling was bij een psychiater. De informatie Parnassia ambulant geeft blijk van behandelmogelijkheden, waarbij het behandeldoel is om grip te krijgen op gedrag, coping te verbeteren en om te gaan met emoties en de verwachting is dat er na de diagnostiek meer handvatten komen ten aanzien de impulsdoorbraken en emotieregulatie en dat het ongeveer nog twee jaar kan duren voordat appellant voldoende grip zal ervaren op zijn psychische kwetsbaarheid. In deze informatie staat dat er reeds gestart is met het medicijn risperidon om overprikkeling en emotieregulatie beter te controleren. Ook in het verslag van PsyQ wordt een aantal op appellant toegespitste behandelopties genoemd voor zijn psychische klachten, waaronder steunende, structurele en langdurige begeleiding binnen een FACT-team en een traumaverwerkingsbehandeling, zoals EMDR. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 oktober 2022 nader toegelicht wat het mogelijke resultaat van de reeds ingezette behandeling bij Parnassia ambulant kan zijn voor de belastbaarheid van appellant door uitdrukkelijk een aantal beperkingen te benoemen die binnen het daar geformuleerde behandeldoel kunnen vallen en die volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bij voldoende effect van de behandeling, dusdanig in ernst kunnen afnemen dat er mogelijk voor appellant benutbare mogelijkheden ontstaan.
4.7.
De informatie die appellant in hoger beroep heeft ingebracht ziet op de periode na de datum in geding en kan daarom niet leiden tot een ander oordeel. Voor zover uit die informatie volgt dat de psychische klachten van appellant nog altijd aanwezig zijn en dat behandelingen nog niet hebben geleid tot een verbetering van zijn belastbaarheid, vormt dit geen reden om aan te nemen dat de verwachting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die betrekking heeft op de datum in geding, voor onjuist moet worden gehouden. Beoordeeld moet immers worden de inschatting die de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten tijde van zijn beoordeling heeft gemaakt op grond van de voor die datum beschikbare medische informatie. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigering tot toekenning van een IVA-uitkering per 8 juli 2021 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) A.M. Geurtsen

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 16 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027.