ECLI:NL:CRVB:2024:1117
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische grondslag
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 13 mei 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het bezwaar van appellante ongegrond had verklaard. De Raad heeft op 4 juni 2024 uitspraak gedaan en oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de medische beoordeling van het Uwv voldoende is onderbouwd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen objectieve medische gegevens zijn die meer beperkingen rechtvaardigen dan de verzekeringsarts heeft vastgesteld. De Raad bevestigt dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn en dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagt.