ECLI:NL:CRVB:2024:1115
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 juni 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. K.U.J. Hopman, en het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. I.M. Veringmeier. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 december 2018 op 100% en per 19 november 2020 op 66,92% terecht heeft vastgesteld. De Raad concludeert dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslagen zijn voor deze vaststellingen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar beperkingen onjuist zijn ingeschat. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en dat de door appellante ingebrachte informatie niet voldoende is om haar standpunt te onderbouwen. De uitspraak van de rechtbank blijft dan ook in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.