ECLI:NL:CRVB:2024:1114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
23/2534 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante centraal, die per 1 juni 2022 door het Uwv is stopgezet omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante niet is verschenen op de zitting van 23 april 2024.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante had voorheen een WIA-uitkering ontvangen na een auto-ongeval in 2019, waarbij haar arbeidsongeschiktheid aanvankelijk was vastgesteld op 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrokken waren, is de WIA-uitkering beëindigd op basis van de vaststelling dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Raad in hoger beroep is bevestigd.

De Raad oordeelt dat appellante in hoger beroep niet voldoende gemotiveerd heeft aangetoond waarom de rechtbank onterecht heeft geoordeeld. De verwijzing naar eerdere gronden zonder nieuwe onderbouwing wordt niet als een valide betwisting gezien. De Raad concludeert dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Appellante krijgt geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierechten, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/2534 WIA
Datum uitspraak: 4 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 augustus 2023, 22/2555 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 1 juni 2022 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak aan de orde gesteld op een zitting van 23 april 2024. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verkoopster voor gemiddeld 30,53 uur per week. Vanaf 16 maart 2020 heeft het Uwv aan appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Appellante was in verband met een auto-ongeval in december 2019 gestart met een intensieve behandeling, die maakte dat er voor appellante op dat moment geen passende functies konden worden geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid was daarom vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 maart 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 31 maart 2022 de WIA-uitkering van appellante met ingang van 1 juni 2022 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 29 september 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.
De rechtbank heeft daarbij vooropgesteld dat het aan appellante is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met het betreden besluit. De verwijzing van appellante in haar beroepschrift naar wat zij in bezwaar heeft aangevoerd is niet een gemotiveerde en specifieke betwisting. Gelet daarop heeft de rechtbank het beroep beoordeeld aan de hand van de nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van wat in bezwaar is aangevoerd.
2.2.
Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellante in het rapport van 26 september 2022 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd. Hij heeft uitgelegd waarom zijn eigen onderzoek en de beschikbare gegevens aanleiding geven om een beperking voor hand- en vingergebruik aan de FML toe te voegen en waarom hij zich verder kan vinden in de FML zoals de primaire verzekeringsarts die heeft opgesteld. Appellante heeft aangevoerd dat de beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat er een urenbeperking moet gelden. Omdat appellante haar gronden niet met medische informatie heeft onderbouwd, heeft de rechtbank daarin geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de medische belastbaarheid van appellante zoals in de FML van 24 september 2022 vastgesteld.
2.3.
De stelling van appellante dat zij vanwege haar medische beperkingen de geselecteerde functies niet kan verrichten, is volgens de rechtbank feitelijk gericht tegen de vastgestelde FML, waarvan is geoordeeld dat er geen reden is om aan die vaststelling te twijfelen. Verder hebben de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende uitgelegd waarom de geselecteerde functies voor appellante geschikt zijn. Daarbij hebben zij de signaleringen besproken en toegelicht waarom de functies nog steeds voor appellante geschikt worden geacht.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft daarbij in de eerste plaats verwezen naar de gronden die zij in beroep en bezwaar heeft aangevoerd en verzocht deze als ingelast en herhaald te beschouwen. Daarnaast heeft appellante herhaald dat haar beperkingen niet juist zijn vastgesteld, dat ten onrechte geen urenbeperking is vastgesteld en dat zij de geselecteerde functies niet kan verrichten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat dit zo is en dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep allereerst verwezen naar wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Het is aan appellante om in hoger beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met de aangevallen uitspraak over het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaar- en beroepschrift wordt niet als een gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in de aangevallen uitspraak.
4.2.
Wat appellante verder in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de nader uitgewerkte gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. Appellante heeft in hoger beroep geen medische of andere gegevens ingebracht die tot een ander oordeel leiden dan de rechtbank heeft gegeven. Er is daarom geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) D. Schaap