ECLI:NL:CRVB:2024:1114
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante centraal, die per 1 juni 2022 door het Uwv is stopgezet omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat is de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante niet is verschenen op de zitting van 23 april 2024.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante had voorheen een WIA-uitkering ontvangen na een auto-ongeval in 2019, waarbij haar arbeidsongeschiktheid aanvankelijk was vastgesteld op 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrokken waren, is de WIA-uitkering beëindigd op basis van de vaststelling dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Raad in hoger beroep is bevestigd.
De Raad oordeelt dat appellante in hoger beroep niet voldoende gemotiveerd heeft aangetoond waarom de rechtbank onterecht heeft geoordeeld. De verwijzing naar eerdere gronden zonder nieuwe onderbouwing wordt niet als een valide betwisting gezien. De Raad concludeert dat de beëindiging van de WIA-uitkering terecht is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Appellante krijgt geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierechten, omdat het hoger beroep niet slaagt.