ECLI:NL:CRVB:2024:111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
23/1297 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van niet-duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om betrokkene per 10 mei 2021 een IVA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had eerder aan betrokkene een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellante was van mening dat betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv onderschreven en geconcludeerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet duurzaam is. De Raad oordeelde dat er op de datum in geding, 10 mei 2021, nog kansen op verbetering waren, wat betekent dat betrokkene geen recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad benadrukte dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat verbetering van de belastbaarheid van betrokkene te verwachten was binnen een jaar na aanvang van de behandeling. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

23/1297 WIA
Datum uitspraak: 17 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 maart 2023, 21/1722 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 24 februari 2021 heeft het Uwv aan een ex-werknemer van appellante, [betrokkene] (hierna te noemen betrokkene), met ingang van 10 mei 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 16 september 2021 (bestreden besluit) bij de toekenning van de WGA-uitkering gebleven. Dit betekent dat betrokkene niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. B.J. Bloemendal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 6 december 2023. Voor appellante is mr. Bloemendal en [naam] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd betrokkene per 10 mei 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellante zijn de beperkingen duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd betrokkene een IVAuitkering toe te kennen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Bij besluit van 24 februari 2021 heeft het Uwv betrokkene na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 10 mei 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene vastgesteld op 100%. Betrokkene is volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv betrokkene op de datum in geding terecht niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapporten van 26 augustus 2021 en 10 december 2021 aan de hand van het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” en het daarin opgenomen stappenplan uitgebreid en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat voor betrokkene op de datum in geding nog kansen waren op verbetering van de functionele mogelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar uiteengezet dat stap 2a van het beoordelingskader aan de orde is. De verbetering van de belastbaarheid van betrokkene is niet uitgesloten en er is een redelijke of goede verwachting dat, binnen een jaar gerekend vanaf 10 mei 2021, verbetering van de belastbaarheid zal optreden. De beroepsgrond van appellante, dat onvoldoende is gemotiveerd welke concrete verbetering in de medische situatie van betrokkene kan worden verwacht, slaagt niet. Uit de opsomming van de medische informatie in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 december 2021 blijkt uit diverse bronnen dat verbetering van de situatie van betrokkene te verwachten is. De beroepsgrond, dat het onjuist is dat het Uwv aanneemt dat de belastbaarheid van betrokkene kan verbeteren omdat die behandeling niet plaatsvindt door een arts, slaagt evenmin. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van informatie van het Behandelcentrum DBC heeft geconcludeerd dat de situatie van betrokkene nog kan verbeteren. Deze informatie is afkomstig van paramedici en van artsen, waaronder een psychiater, die betrokkene hebben onderzocht en hem hebben doorverwezen naar aanleiding van zijn klachten. Door de rechtbank is ook overwogen dat betrokkene in de Functionele Mogelijkhedenlijst slechts beperkt is op twee onderdelen: in rubriek 1, een vertraagd handelingstempo en in rubriek 6, een aanzienlijke urenbeperking van 2 uur per dag, 10 uur per week. Mede bezien tegen die achtergrond is naar het oordeel van de rechtbank de prognose dat bij behandeling van betrokkene zijn functionele mogelijkheden kunnen verbeteren voldoende gemotiveerd. Voor inwilliging van het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Op grond van de onderbouwing van het Uwv bestaat er geen twijfel over de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat er geen medische argumenten zijn op basis waarvan het Uwv kon stellen dat behandelmogelijkheden zullen leiden tot verbetering van de belastbaarheid. Het enkele feit dat er volgens het Uwv behandelmogelijkheden bestaan, betekent volgens appellante nog niet dat er verbetering van de belastbaarheid valt te verwachten. Betrokkene heeft eerder een behandeling ondergaan en medicijnen gebruikt, zonder dat dit heeft geleid tot verbetering van de belastbaarheid. Volgens appellante is niet duidelijk met welke behandelingen welke resultaten zouden kunnen worden verwacht en binnen welke termijn deze zouden kunnen worden verwacht. De diverse behandelmogelijkheden zijn niet afkomstig van artsen maar van behandelaars. Deze hebben deze behandelmogelijkheden niet concreet gebaseerd op medische informatie waaruit zou volgen dat deze behandelingen tot verbetering zullen leiden en zo ja, op welke termijn. Behandelcentrum DBC voor bewegen en functioneren, heeft in haar rapportage aangegeven dat de belastbaarheid van betrokkene te laag is om deel te kunnen nemen aan het programma van het behandelcentrum. Na een gerichte interventie zou kunnen worden bepaald wanneer betrokkende voldoende belastbaar is voor een behandeltraject gericht op het hervatten van activiteiten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten navragen op welke interventie wordt gedoeld, wat het resultaat hiervan zou zijn en op welke termijn deze interventie tot resultaat zou kunnen leiden.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan betrokkene geen IVAuitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat betrokkene volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van betrokkene op de datum in geding, 10 mei 2021, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat betrokkene op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 [1] , geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 augustus 2021 deugdelijk gemotiveerd dat uit de informatie van het Behandelcentrum DBC volgde dat het aannemelijk is dat bij adequate behandeling verbetering kan optreden. Uit informatie van de psychiater bleek dat betrokkene gebaat kon zijn bij een gerichte training op zijn neurocognitieve klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat op 10 mei 2021 verbetering te verwachten is in het eerstkomende jaar (stap 2a van het stappenplan) omdat de functionele mogelijkheden in belangrijke mate zouden toenemen na aanvang van de behandeling. Betrokkene is op basis van de zeer forse urenbeperking en beperking op het onderdeel handelingstempo in het dagelijks functioneren, op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt geacht. Een afname van deze beperkingen zal al snel leiden tot een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse. Daarmee wordt niet voldaan aan de criteria voor het aannemen van duurzaamheid zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA.
4.6.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die appellante bij de rechtbank heeft ingediend. De rechtbank is uitgebreid gemotiveerd ingegaan op deze beroepsgronden en heeft met juistheid geoordeeld dat de gronden niet slagen. De in hoger beroep herhaalde grond dat het Uwv niet heeft voldaan aan de vereisten zoals in 4.4 is weergegeven, slaagt niet. Het Uwv is met toepassing van het beoordelingskader in dit geval terecht uitgegaan van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden, zodat geen sprake is van duurzaamheid. Hiermee is voldaan aan de vereisten die zijn genoemd in de uitspraken van de Raad waar appellante ter zitting van de Raad naar verwezen heeft. Dat behandeling achteraf gezien niet heeft geleid tot relevante verbetering is voor de beoordeling niet relevant (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 16 december 2009). [2] In wat appellante heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering per 10 mei 2021 een IVA-uitkering aan betrokkene toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.N. de Groot

Bijlage

Artikel 4 van de Wet WIA
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA
Recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien:
a. hij de wachttijd heeft doorlopen;
b. hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; en
c. er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is.