ECLI:NL:CRVB:2024:1107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
23/2602 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv per 5 januari 2023, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 april 2024, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. S.L. Sarin, en het Uwv door drs. I.M. Veringmeier.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant voor het laatst als medewerker afwas heeft gewerkt en dat hij na afloop van de wachttijd een loongerelateerde WGA-uitkering heeft ontvangen. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%, heeft het Uwv besloten de WIA-uitkering te beëindigen. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Raad werd onderschreven. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellant.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

23/2602 WIA
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 juli 2023, 23/36 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 5 januari 2023 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.L. Sarin, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024. Voor appellant is verschenen mr. Sarin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker afwas voor 43,40 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 26 augustus 2019 een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 19 mei 2021 heeft het Uwv, na afloop van de loongerelateerde periode, appellant met ingang van 26 augustus 2021 in aanmerking gebracht voor een WGAloonaanvullingsuitkering, waarbij appellant onverminderd volledig arbeidsongeschikt is geacht.
1.3.
De ex-werkgever van appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 mei 2021 en verzocht om een herbeoordeling. Daartoe heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 september 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft op 17 december 2021 een voornemen kenbaar gemaakt om de WIA-uitkering van appellant met inachtneming van een uitlooptermijn te beëindigen omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft op 31 december 2021 zijn bezwaren tegen dit voornemen kenbaar gemaakt.
1.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in de nieuwe FML van 25 oktober 2022 meer beperkingen aangenomen. Ondanks het niet passend achten van twee functies door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bleef het arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 35%. Bij besluit van 23 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de ex-werkgever van appellant gegrond verklaard en de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant per 5 januari 2023 beëindigd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank geoordeeld dat pas in beroep een fysiek spreekuur door een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden zodat het bestreden besluit pas in beroep is voorzien van een afdoende medische motivering. Omdat appellant hierdoor niet in zijn belangen is geschaad, heeft de rechtbank het gebrek gepasseerd onder toekenning van een proceskostenvergoeding en veroordeling van het Uwv tot vergoeding van het griffierecht. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid. Appellant heeft zijn stelling dat hij meer is beperkt niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens en er zijn geen aanknopingspunten om te concluderen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende aandacht heeft besteed aan het dagverhaal. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en logisch gemotiveerd waarom hij de primaire arts grotendeels volgt in de vastgestelde beperkingen voor onder meer persoonlijk functioneren en waarom hij beperkingen aanneemt op de beoordelingspunten werken met verhoogd persoonlijk risico en afleiding door activiteiten van anderen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat uitgaande van de juistheid van de FML van 25 oktober 2022 geen reden bestaat voor twijfel aan de geschiktheid van de functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen specifieke gronden tegen de geselecteerde functies zijn aangevoerd. Daarnaast heeft de rechtbank onvoldoende gereageerd op de beroepsgrond dat appellant zwaarder beperkt is in dagelijks functioneren en op het beoordelingspunt handelingstempo. Dit blijkt uit zijn dagverhaal.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat appellant zwaarder beperkt is slaagt niet.
4.3.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 oktober 2022 en 22 maart 2023 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 25 oktober 2022 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De artsen van het Uwv hebben in de FML rekening gehouden met de rugklachten en de duizeligheidsklachten. Ook heeft het Uwv aandacht besteed aan het dagverhaal van appellant en, zoals ook de huisarts heeft geschreven, toegelicht dat de belastbaarheid van appellant zou toenemen als hij gereactiveerd zou worden.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep een bedrijfsgeneeskundig advies van 20 april 2024 en informatie van zijn huisarts overgelegd. Wat appellant in hoger beroep onder verwijzing naar deze informatie heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Zoals de gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad heeft toegelicht is het bedrijfsgeneeskundig advies opgesteld in het kader van de Participatiewet. Op grond van die wet is appellant vrijgesteld van de sollicitatieplicht. In deze procedure betreft het een beoordeling op grond van de Wet WIA. Alleen al omdat dit een ander beoordelingskader betreft kan aan de overgelegde informatie niet de waarde worden gehecht die appellant daaraan gehecht wenst te zien. Daarbij komt dat het bedrijfsgeneeskundig advies ruim een jaar na de datum in dit geding is opgesteld. Uit de informatie van de huisarts volgt daarnaast de al bij het Uwv bekende draaiduizeligheid en de in 2014 vastgestelde hernia (HNP). Het Uwv heeft met de in 4.3 genoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend toegelicht dat de draaiduizeligheid en rugklachten voldoende in acht zijn genomen en dat plausibel is dat de toestand van appellant vermoeidheidsklachten met zich meebrengt maar dat met het aannemen van fysieke en psychische beperkingen in de FML met deze energetische beperking afdoende rekening is gehouden.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 25 oktober 2022 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. De geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft het Uwv afdoende gemotiveerd. Verwezen wordt naar het resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in het rapport van 14 november 2022.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door W.A. Timmer, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
(getekend) W.A. Timmer
(getekend) D. Kovac