ECLI:NL:CRVB:2024:1107
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-loonaanvullingsuitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv per 5 januari 2023, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is van mening dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 april 2024, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. S.L. Sarin, en het Uwv door drs. I.M. Veringmeier.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant voor het laatst als medewerker afwas heeft gewerkt en dat hij na afloop van de wachttijd een loongerelateerde WGA-uitkering heeft ontvangen. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%, heeft het Uwv besloten de WIA-uitkering te beëindigen. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Raad werd onderschreven. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv en dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellant.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.