ECLI:NL:CRVB:2024:1105
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant centraal, die per 9 april 2022 door het Uwv is stopgezet op basis van de vaststelling dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 24 april 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. O.H.G. Daane Bolier, en het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J.H. Maas.
De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad bevestigt deze conclusie en stelt dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van appellant voldoende beperkingen bevatte. Appellant heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de noodzaak van een urenbeperking onderbouwen, en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.
De Raad wijst het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat er voldoende informatie beschikbaar is die de beoordeling van het Uwv ondersteunt. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt en de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.