ECLI:NL:CRVB:2024:1105

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
23/2626 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak staat de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant centraal, die per 9 april 2022 door het Uwv is stopgezet op basis van de vaststelling dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 24 april 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. O.H.G. Daane Bolier, en het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J.H. Maas.

De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De rechtbank heeft in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De Raad bevestigt deze conclusie en stelt dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van appellant voldoende beperkingen bevatte. Appellant heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de noodzaak van een urenbeperking onderbouwen, en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

De Raad wijst het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen af, omdat er voldoende informatie beschikbaar is die de beoordeling van het Uwv ondersteunt. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt en de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2626 WIA
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 augustus 2023, 22/2074 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellant per 9 april 2022 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. O.H.G. Daane Bolier, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Daane Bolier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als magazijnmedewerker. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 7 januari 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 59,05%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 7 februari 2021 een WGA-vervolguitkering toegekend.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 januari 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 8 februari 2022 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 9 april 2022 beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 9 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de FML aan te passen en heeft op 5 augustus 2022 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat niet alle functies die aan de schatting ten grondslag liggen geschikt zijn, maar dat er nog voldoende functies resteren om de schatting op te baseren. De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd minder dan 35%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe is overwogen dat er geen aanleiding is om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 augustus 2022 en in het rapport van 6 oktober 2022, in reactie op het beroepschrift, toegelicht waarom er geen aanleiding is voor het opnemen van meer of forsere beperkingen en heeft beargumenteerd dat vermoeidheidsklachten op zichzelf geen aanleiding vormen voor een urenbeperking. Er is bij appellant geen sprake van complicaties die voortkomen uit diabetes, zoals bijvoorbeeld hartfalen of nierschade, die wel aanleiding kunnen zijn tot het opnemen van een urenbeperking. Ook het feit dat appellant gestart is met een revalidatietraject is geen aanleiding voor het opnemen van een urenbeperking, omdat dit traject pas op 30 mei 2022 is gestart en de datum in geding 9 april 2022 is. Het schrijven van rugexpert Van Ooijen-Erkan bevat geen objectivering voor een urenbeperking. In die brief staat dat goed gekeken moet worden naar de balans tussen ontspanning/rust en veel bewegen en dat ontspanning prioriteit heeft in verband met overbelasting. In de FML zijn fysieke beperkingen aangenomen, op onder andere reiken, buigen, tillen, lopen en staan en niet gebleken is dat er meer of andere beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de passendheid van de voorbeeldfuncties te twijfelen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. In rubriek 4 zal worden ingegaan op wat hij daartegen heeft aangevoerd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. In overwegingen 8.1 tot en met 8.3 heeft de rechtbank gemotiveerd uiteengezet dat en waarom het onderzoek zorgvuldig is geweest. De beroepsgrond dat de medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat slaagt niet. Appellant is van mening dat uit de ontslagbrief van de HSK groep blijkt dat er bij hem sprake is van een persisterende depressieve stoornis (dysthymie): laat begin, een sociale angststoornis en een somatisch-symptoomstoornis. In het rapport van 24 mei 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed gemotiveerd en navolgbaar uiteengezet dat de brief dateert van bijna acht maanden voor de datum in geding, dat er sprake was van een lichte verbetering, maar dat er nog wel sprake was van dysthymie. In de FML zijn daarvoor voldoende beperkingen opgenomen.
4.2.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Appellant wijst in dit kader op de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid waarin is opgenomen dat er bij angststoornissen sprake kan zijn van een langdurig verhoogd energieverbruik waardoor uitputting kan ontstaan. Tevens wordt gewezen op de verklaring van de rugexpert Van Ooijen-Erkan, die heeft gesteld dat er sprake is van uitputting/volledige overbelasting. Voorts is er volgens appellant ten onrechte geen urenbeperking aangenomen in verband met de beperking van de beschikbaarheid van belanghebbende als gevolg van het revalidatietraject. De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er geen reden is om een urenbeperking aan te nemen. De vermoeidheidsklachten vormen geen aanleiding voor een urenbeperking. Ook blijkt uit de brief van de rugexpert niet dat een urenbeperking geïndiceerd is. De opgenomen beperkingen in de FML ondervangen de vermoeidheid. Appellant wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat er een urenbeperking aangenomen had moeten worden in verband met een revalidatietraject. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het traject is gestart na de datum in geding. Op de datum in geding was er nog geen traject gestart en was er ook nog geen duidelijkheid over de aard en omvang van het traject zodat er terecht geen rekening mee is gehouden. Appellant heeft op 3 april 2024 een rapport van een medisch belastbaarheidsonderzoek van 5 februari 2024 ingediend. Appellant heeft toegelicht dat dit rapport een onderbouwing vormt voor zijn standpunt dat een urenbeperking geïndiceerd is. Ter zitting heeft het Uwv toegelicht dat het rapport niet tot een ander standpunt leidt omdat het is opgesteld twee jaar na de datum in geding. Daarnaast ontbreekt een duidelijk onderzoeksverslag in het rapport. Er wordt een conclusie gegeven maar die is niet onderbouwd en is ook niet in lijn met de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Tot slot is het rapport niet opgesteld in het kader van de Wet WIA, maar in het kader van de Participatiewet. De Raad volgt het Uwv hierin.
4.2.3.
Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen en heeft een beroep gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec). De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft hier de stappen besproken en duidelijk gemotiveerd waarom er geen reden is om een onafhankelijk deskundige te benoemen. De Raad komt tot hetzelfde oordeel. Vastgesteld wordt dat het dossier naast rapporten van de artsen van het Uwv ook informatie bevat van de behandelaars van appellant. Al deze stukken bevatten relevante informatie over de lichamelijke en psychische klachten van appellant omstreeks de datum in geding. Deze stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. Nu er voldoende informatie is en er geen twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige in te schakelen, afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellant. Appellant heeft in hoger beroep geen arbeidskundige gronden ingediend.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Ploum