ECLI:NL:CRVB:2024:110
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de rol van medische rapporten in het hoger beroep
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft in hoger beroep betwist dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 februari 2020, vastgesteld op 57,73%, juist heeft beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd zijn. Appellant heeft aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, maar de Raad oordeelt dat de medische situatie van appellant op de datum in geding correct is beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapporten van de door appellant ingeschakelde medisch adviseur onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een ander oordeel. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de beslissing van het Uwv in stand blijft, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een hogere WIA-uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van deskundigen in het proces.