ECLI:NL:CRVB:2024:110

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
22/3753 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de rol van medische rapporten in het hoger beroep

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft in hoger beroep betwist dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 februari 2020, vastgesteld op 57,73%, juist heeft beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd zijn. Appellant heeft aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, maar de Raad oordeelt dat de medische situatie van appellant op de datum in geding correct is beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapporten van de door appellant ingeschakelde medisch adviseur onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een ander oordeel. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de beslissing van het Uwv in stand blijft, wat betekent dat appellant geen recht heeft op een hogere WIA-uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

22/3753 WIA
Datum uitspraak: 17 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 oktober 2022, 20/3578 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 6 december 2019 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft het bezwaar bij besluit van 18 november 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 7 februari 2020 vastgesteld op 57,73%.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. S.C. Leinders, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. L.H.G. Pelzer, kantoorgenoot van mr. Leinders. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 7 februari 2020 heeft vastgesteld op 57,73%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als heftruckchauffeur voor 41,74 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 28 januari 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Appellant heeft zich op 16 juli 2019 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
1.2.
In verband met de melding van appellant heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 oktober 2019. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 6 december 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 7 februari 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de FML bij te stellen door een beperking op te nemen ten aanzien van het uiten van eigen gevoelens en verdergaande beperkingen aan de orde geacht ten aanzien van de conflicthantering. Het niet beroepsmatig chauffeuren wordt als toelichting opgenomen bij werk zonder verhoogd persoonlijk risico. De toelichting bij staan is vervallen. Deze aanpassingen zijn verwerkt in een FML van 16 oktober 2020. Aan de hand van de aangepaste FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de eerder aan appellant voorgehouden vier functies beoordeeld en geconcludeerd dat drie functies nog steeds voor appellant geschikt zijn. Overeenkomstig die conclusie heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 18 november 2020 het bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 7 februari 2020 vastgesteld op 57,73%. De WIAuitkering van appellant wijzigt niet voor 30 november 2022, zijnde 24 maanden na dit besluit. Het Uwv heeft de kosten van het bezwaar vergoed.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze verricht. Op het spreekuur is appellant lichamelijk en psychisch onderzocht. Volgens de rechtbank zijn alle medische gegevens betrokken bij de medische beoordeling. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat geen inconsistenties en de bevindingen en het daarop gebaseerde medische oordeel is voldoende begrijpelijk en deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien om de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen in haar gemotiveerde conclusies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant met de door hem in bezwaar en beroep overgelegde rapporten van 28 mei 2020 en 14 juni 2021 van de door appellant ingeschakelde medisch adviseur J.F.G.M. Thissen, niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van zijn fysieke en psychische gezondheidstoestand op de datum in geding. Uitgaande van de juistheid van de FML van 16 oktober 2020 heeft de rechtbank in het rapport van de door appellant ingeschakelde arbeidsdeskundige C. Scholte geen reden gezien om aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling door het Uwv te twijfelen. Hiertoe is overwogen dat de door Scholte geconstateerde overschrijdingen op één overschrijding na, alle betrekking hebben op beoordelingspunten, waarvoor hetzij geldt dat appellant hierop niet is beperkt in de FML van 16 oktober 2020, of geen sprake is van een overschrijding van de gekozen waarde. Dit is slechts anders voor wat betreft het aspect 1.9.5 bij de functie medewerker intern transport (SBC-code 111220). Volgens Scholte betreft dit een voorspelbare productiegerichte functie, waarbij de functionaris ook incidenteel ingezet wordt voor een taak. Het sterk incidentele karakter van deze taak kan tot onvoorspelbaarheid leiden, aldus Scholte. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit niets blijkt dat deze functie een taak kent met een sterk incidenteel karakter. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 6 november 2020 en 5 februari 2021, inzichtelijk gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht binnen de belastbaarheid van appellant vallen. De rechtbank ziet in wat Scholte hierover heeft opgemerkt geen reden om hieraan te twijfelen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep betwist dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt zorgvuldig is geweest. Er heeft slechts zeer beperkt onderzoek van appellant in persoon plaatsgevonden, op basis waarvan diens klachten en daarmee verband houdende beperkingen niet, althans onvoldoende kunnen worden vastgesteld. Onder verwijzing naar de in beroep overgelegde rapporten van Thissen heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Thissen heeft vastgesteld dat appellant chronische rugklachten heeft en psychische problematiek bestaande uit een depressie, stemmingsstoornis en slaapproblematiek. In zijn rapporten heeft hij vastgelegd op welke aspecten van de FML er volgens hem onvoldoende rekening is gehouden met deze klachten. In ieder geval moet er sprake zijn van een urenbeperking, omdat de stemmingsproblemen en chronische pijnklachten bij appellant leiden tot energetische beperkingen. Appellant acht zich door zijn klachten en beperkingen dan ook niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar het in beroep overgelegde rapport van Scholte. De rechtbank had niet aan het rapport van Scholte voorbij kunnen gaan zonder een deskundige te raadplegen. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen bij voortzetting van zijn WIAuitkering.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 57,73%, in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend. De rechtbank is uitgebreid gemotiveerd ingegaan op deze beroepsgronden en heeft met juistheid geoordeeld dat de gronden niet slagen.
4.3.
In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien hierover anders te oordelen. De stelling van appellant dat onvoldoende onderzoek is gedaan, omdat slechts beperkt onderzoek van appellant in persoon heeft plaatsgevonden, wordt niet gevolgd. Verwezen wordt naar wat de rechtbank hierover in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. In de door appellant overgelegde informatie heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van deze artsen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft voor een ander oordeel. Met de enkele verwijzing naar de in beroep ingebrachte stukken is niet alsnog twijfel ontstaan aan het oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv dat met de FML van 16 oktober 2020 voldoende rekening is gehouden met de bij appellant bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid. Het door appellant in beroep overgelegde rapport van medisch adviseur Thissen, geeft onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn in het rapport van 9 september 2021 ingenomen standpunt dat uit de in het rapport van Thissen genoemde medische informatie van de behandelend sector niet blijkt dat de medische situatie van appellant op 7 februari 2020 onjuist is beoordeeld.
4.4.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijk deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 16 oktober 2020 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Met de rechtbank ziet de Raad in het in beroep ingebrachte rapport van Scholte geen reden voor twijfel aan de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is Scholte in de eerste plaats afgegaan op de te beperkte inschatting van de mogelijkheden van appellant door Thissen. Voor wat betreft de functie medewerker intern transport heeft Scholte zich gebaseerd op een aanname over de belasting die niet overeenkomt met beschrijving van die functie.
4.6.
Wat het standpunt van appellant betreft dat onvoldoende rekening wordt gehouden met zijn persoonlijke financiële belangen wordt overwogen dat deze aspecten geen rol kunnen spelen bij de vaststelling van het recht op een WIA-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 februari 2020 is vastgesteld op 57,73% in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.N. de Groot

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.