ECLI:NL:CRVB:2024:1098

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
23/2646 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WIA-uitkering aan appellante, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 67,2%. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De geduide functies zijn passend voor appellante, die zich had ziekgemeld na een auto-ongeluk in 2019. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar concentratieproblemen niet correct zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er meer beperkingen zouden moeten zijn. Het Uwv heeft echter gesteld dat de FML adequaat is en dat de medische beoordeling correct is uitgevoerd. De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De toekenning van de WIA-uitkering blijft in stand, evenals de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

23/2646 WIA
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
2 augustus 2023, 21/4172 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht een WIA-uitkering aan appellante heeft toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 67,2%.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft J.R. Beukema hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024. Voor appellante is
mr. S. Heijerman, advocaat, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als manager diensten. Op 8 april 2019 heeft zij zich ziekgemeld met klachten na een auto-ongeluk. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts van het Uwv en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juli 2021. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk, heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 67,20%. Het Uwv heeft bij besluit van 23 augustus 2021 aan appellante met ingang van 5 april 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij besluit van 3 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat in beroep door de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuwe FML is opgesteld, gedateerd op 2 september 2022. De rechtbank heeft overwogen dat hiermee de medische kant van de beoordeling volledig en juist is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat, met een aanvullende motivering, de geduide functies passend zijn voor appellante. Omdat pas in beroep een afdoende motivering is gegeven, heeft de rechtbank aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij acht zichzelf volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Zij heeft aangevoerd dat haar concentratieprobleem niet op de juiste plek in de FML is opgenomen. Er is een beperking op persoonlijk risico opgenomen, namelijk “geen hoge eisen aan het langdurig concentreren op ingewikkelde informatie”, maar er had een beperking op onderdeel 1.1. “vasthouden van de aandacht” opgenomen moeten worden. Het onderbrengen van het concentratieprobleem onder item 1.8.7 is niet juist en bovendien wordt dit concentratieprobleem ten onrechte gebagatelliseerd tot geen hoge eisen aan het werk. Appellante heeft aangevoerd dat de toelichtingen van de overschrijding van de functiebelasting onvoldoende zijn. Appellante acht de nuanceringen in strijd met haar dagverhaal, de logische en consistente samenhang tussen de stoornissen, haar beperkingen en handicaps, de uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek (NPO) van neuropsycholoog H.T. Dijkstra, als ook in strijd met de geldende definities uit het CBBS. Appellante heeft in hoger beroep een rapport van de door haar ingeschakelde deskundige neuroloog
J.U.R. Niewold van 19 januari 2024 in geding gebracht. De deskundige is van mening dat appellante meer beperkt is dan is opgenomen in de FML. Met name een urenbeperking is aan de orde. Hieruit volgt dat appellante de geduide functies niet kan verrichten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 maart 2024 ingebracht waarin een reactie is gegeven op het rapport van Niewold. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarin uiteengezet dat het rapport van Niewold geen nieuwe medische feiten of gegevens bevat. Daarnaast wordt aangesloten bij hetgeen al eerder door neuropsycholoog Dijkstra is vastgesteld in het NPO. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is dan ook van mening dat er geen argumenten aanwezig zijn om tot een ander oordeel te komen over de belastbaarheid van appellante op de datum in geding.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid van 67,2% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen, slaagt niet. Met alle geobjectiveerde medische beperkingen van appellante is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in voldoende mate rekening gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de beroepsfase een nieuwe FML opgesteld en uit de medische stukken blijkt niet dat appellante meer of anders beperkt is. Ook vindt de Raad geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat haar beperkingen op andere onderdelen van de FML opgenomen hadden moeten worden. In dit verband wordt verwezen naar wat is gesteld in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 december 2002 en 24 mei 2023.
4.2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 maart 2024 het door appellante in hoger beroep ingediende rapport van Niewold besproken. Hij heeft hierin gemotiveerd dat de beperkingen die Niewold noemt, al zijn neergelegd in de FML van
2 september 2022. Het rapport van Niewold bevat geen nieuwe medische gegevens waar het Uwv geen rekening mee heeft gehouden. Het rapport sluit ook aan bij de bevindingen van Dijkstra. Het rapport van Dijkstra is mede aanleiding geweest voor het opstellen van een nieuwe FML in de beroepsfase. Voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking is geen aanleiding. De Raad acht de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.1.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de geduide functies passend zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 14 september 2022 uiteengezet dat ook met de nieuwe FML de functies passend zijn. De functies zijn relatief eenvoudig en hebben geen zware fysieke belasting. Daarbij worden de werkzaamheden verricht in een rustige omgeving, met weinig omgevingsprikkels, zonder extra afleiding zoals telefonie en gesprekken voerende collega's.
4.3.2.
De mate van arbeidsongeschiktheid is terecht vastgesteld op 67,2%. Dit betekent dat appellante op de datum in geding niet volledig arbeidsongeschikt was en dat daarmee de vraag of haar beperkingen duurzaam zijn, niet aan de orde komt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 67,2% in stand blijft. Het verzoek om vergoeding van wettelijke rente wordt dan ook afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Ploum