ECLI:NL:CRVB:2024:1090

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
23/643 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens verdiencapaciteit van meer dan 65%

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De beëindiging vond plaats per 12 maart 2021, omdat appellante meer dan 65% van haar laatst verdiende loon kon verdienen. Appellante betwistte deze beslissing, stellende dat haar medische beperkingen onvoldoende waren meegewogen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 april 2024, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. J.C. Walker, en het Uwv door mr. E.M.C. Beijen. Het onderzoek is geschorst en later hervat via beeldbellen op 18 april 2024.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante sinds 29 september 2014 verschillende uitkeringen heeft ontvangen en zich op 25 december 2019 ziekmeldde met psychische en lichamelijke klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in eerdere beoordelingen geen wezenlijke wijzigingen in haar klachten vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat zij haar standpunt onvoldoende met objectieve medische informatie heeft onderbouwd. De Raad onderschrijft deze conclusie en oordeelt dat het Uwv terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd. De gronden die appellante in hoger beroep aanvoert, zijn in wezen herhalingen van eerdere argumenten en worden door de Raad verworpen.

De Raad concludeert dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/563 ZW
Datum uitspraak: 30 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 5 januari 2023, 22/1207 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 12 maart 2021 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt appellante hierin niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.C. Walker, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 april 2024. Voor appellante is mr. Walker verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M.C. Beijen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het onderzoek ter zitting is via beeldbellen hervat op 18 april 2024. Voor appellante is mr. Walker verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Beijen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als doktersassistente voor gemiddeld 25,75 uur per week. Zij heeft vanaf 29 september 2014 afwisselend uitkeringen ontvangen op grond van de Werkloosheidswet, Ziektewet (ZW), Wet arbeid en zorg en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 25 december 2019 heeft appellante zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de ZW toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 december 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 11 februari 2021 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 12 maart 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen vastgesteld in een FML van 10 januari 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van deze FML twee geselecteerde functies verworpen en hiervoor in de plaats twee reservefuncties aan de schatting ten grondslag gelegd. Appellante kan met deze functies onveranderd meer dan 65% verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het Uwv heeft bij besluit van 26 januari 2022 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft appellante haar standpunt dat haar psychische klachten zijn onderschat onvoldoende met objectieve medische informatie onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met haar psychische klachten en toegelicht dat er sinds de eerdere beoordelingen door de verzekeringsartsen geen wezenlijke wijzigingen zijn geweest in haar klachten of behandelingen. De in beroep overgelegde verklaring van de huisarts leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet tot een andere conclusie, omdat deze onvoldoende concreet is. Uit deze verklaring volgt namelijk niet wanneer zij exact is gezien, alleen dat dit in het eerste semester van 2021 was. Dat appellante last heeft van migraine en de huisarts hiervoor Sumatriptan heeft voorgeschreven, was al bekend en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de hoofdpijnklachten van appellante rekening gehouden door zwaardere psychische en fysieke beperkingen aan te nemen. Er is geen medische informatie voorhanden waaruit blijkt dat met deze beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met de klachten van appellante. Verder is voor het aannemen van een urenbeperking geen aanleiding, omdat appellante niet voldoet aan de standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’. De rechtbank volgt de conclusie en toelichtingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook ziet de rechtbank in wat appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar ongeschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit de beschikbare medische informatie niet blijkt dat een migraineaanval zo vaak optreedt dat de grens van 25% ziekteverzuim wordt overschreden.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante had het Uwv gelet op haar dagverhaal en psychische problematiek een urenbeperking moeten aannemen. Verder heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met haar migraine en dagelijkse hoofdpijn en een toename van deze klachten. Tijdens een migraineaanval kan niet van haar worden verwacht werkzaamheden te verrichten in de functie van samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130). Verder voert appellante aan dat zij zich niet kan verenigen met de rechtspraak van de Raad dat pas sprake is van excessief ziekteverzuim als de grens van 25% ziekteverzuim wordt overschreden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet WIA. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. De Raad voegt daar aan toe dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 10 januari 2022 inzichtelijk heeft toegelicht dat zich bij appellante in psychisch opzicht geen wezenlijke wijziging heeft voorgedaan ten opzichte van de eerdere ZW-beoordeling in 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 november 2022 navolgbaar toegelicht dat de in beroep overgelegde brief van de (waarnemend) huisarts – waarin staat vermeld dat de huisarts haar in het eerste semester van 2021 heeft gezien en zij leed aan een ernstige depressieve stoornis waardoor er niets uit haar handen kwam – onvoldoende concreet is om de ernst van de psychische beperkingen op de datum in geding, 12 maart 2021, te herleiden. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 29 maart 2022 voldoende toegelicht dat de dagelijkse activiteiten van appellante op zichzelf onvoldoende reden zijn om een urenbeperking aan te nemen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 29 november 2022 toegelicht dat de in beroep overgelegde brief van de moeder van appellante – waarin wordt vermeld dat appellante in de periode van 12 maart 2021 vermoeider was dan normaal en sprake was van een toename van migraineaanvallen van drie tot vijf aanvallen per week – geen medische onderbouwing is voor de (ernst van de) migraine- en hoofdpijnklachten van appellante. Ook in hoger beroep heeft appellante de gestelde ernst en toename van deze klachten niet met medische informatie onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt dan ook gevolgd in het standpunt dat voor de migraine- en hoofdpijnklachten kan worden volstaan met de vastgestelde beperkingen in de FML van 10 januari 2022. Omdat appellante de gestelde ernst en toename van de migraineaanvallen niet heeft onderbouwd met medische informatie, wordt zij ook niet gevolgd in de stelling dat zij door de migraineaanvallen niet in staat is om de functie van samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) te verrichten. Evenmin is komen vast te staan dat sprake is van veelvuldig ziekteverzuim als gevolg van migraine en dagelijkse hoofdpijn, zodat aan de beroepsgrond dat appellante zich niet kan verenigen met de rechtspraak van de Raad dat pas sprake is van excessief ziekteverzuim als de grens van 25% ziekteverzuim wordt overschreden, niet wordt toegekomen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.C. Scholten