Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
.Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellante per 21 december 2020 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de Raad bevestigde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had om de weigering te onderbouwen. Appellante had zich ziekgemeld met lichamelijke klachten en had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Na onderzoek door een primaire arts en een arbeidsdeskundige werd vastgesteld dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste werk en werd haar arbeidsongeschiktheid op 0,00% vastgesteld. In de bezwaarfase werd dit standpunt door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bevestigd. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de conclusies van het Uwv te twijfelen. Appellante voerde aan dat zij verdergaande beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen, maar de Raad vond geen nieuwe medische informatie die deze claim onderbouwde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de weigering van de WIA-uitkering bleef in stand.