ECLI:NL:CRVB:2024:1071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
23/854 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 1998, had eerder een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij op haar achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte en dat er in de vijf jaren daarna geen toegenomen beperkingen waren voortgevloeid uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellante werd bijgestaan door haar advocaten. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de conclusie van arbeidsvermogen zouden ondermijnen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat er geen medische redenen waren om aan te nemen dat appellante toegenomen beperkingen had. De rechtbank had de conclusies van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat zij op haar achttiende verjaardag arbeidsvermogen had.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een Wajong-uitkering. De beslissing van het Uwv om de uitkering te weigeren bleef in stand, en appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten of het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische onderbouwing bij de beoordeling van arbeidsvermogen en de voorwaarden voor het verkrijgen van een Wajong-uitkering.

Uitspraak

23/854 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 februari 2023, 22/1512 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 mei 2024

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wajong toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Rhodes en mr. W. Lenselink. Daarnaast was de moeder van appellante aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft met een door het Uwv op 7 december 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante darmklachten heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een MDL-arts. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 2 maart 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 23 september 2021 heeft appellante opnieuw een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Deze heeft het Uwv op 6 oktober 2021 ontvangen. Op de aanvraag is vermeld dat appellante een chronisch darmprobleem heeft en dat zij (mogelijk) in behandeling is voor reuma/artrose. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden en dat evenmin sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak, zodat appellante nog steeds arbeidsvermogen heeft. Met een besluit van 22 december 2021 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.3.
Appellante heeft in bezwaar een rapport van het Expertise Instituut van 28 juni 2022 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben hierop gereageerd. Bij besluit van 2 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar vervolgens ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Appellante heeft geen nieuwe of gewijzigde informatie ingebracht ten opzichte van de vorige beoordeling, die een nieuw licht werpen op het arbeidsvermogen van appellante in de beoordelingsperiode. De rechtbank heeft daarom de conclusie van het Uwv gevolgd dat uit het rapport van het Expertise Instituut van 28 juni 2022 ook geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken. In wat appellante heeft aangevoerd is daarnaast geen grond gelegen om te oordelen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Voor wat betreft het verzoek om toepassing van de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft de rechtbank overwogen dat evenmin aanknopingspunten te vinden zijn voor het oordeel dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op overtuigende wijze toegelicht dat appellante arbeidsvermogen heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom van toegenomen beperkingen als gevolg van de darmklachten geen sprake is. Voor de pijnklachten bestaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens geen medische reden om (toegenomen) beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft deze conclusies gevolgd. Hierbij heeft de rechtbank betrokken dat uit het expertiserapport van 28 juni 2022 niet blijkt dat alle medische informatie van de behandelaars van appellante bij de beoordeling is betrokken, en dat hetgeen in dit rapport staat vermeld over de lichamelijke pijnklachten van appellante onvoldoende is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Gelet hierop is het verzoek om een deskundige te benoemen, afgewezen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding voor twijfel geeft aan de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie van toegenomen arbeidsongeschiktheid op grond waarvan appellante in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft daarom terecht geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat uit het in bezwaar overgelegde rapport van het Expertise Instituut blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep verkeerde conclusies heeft getrokken. Uit dit rapport volgt namelijk dat twijfel bestaat over de oorzaak van de pijnklachten, zodat deze hadden moeten worden meegewogen bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte geoordeeld dat de klachten niet medisch geobjectiveerd kunnen worden en dat daarom geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
In hoger beroep is alleen nog in geschil of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet gebleken is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak, waardoor appellante arbeidsvermogen heeft.
4.3.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals samengevat weergegeven in rechtsoverweging 2, worden onderschreven. De Raad volstaat met een verwijzing daarnaar en voegt daaraan het volgende toe.
4.4.
Appellante kan niet worden gevolgd in haar stelling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de pijnklachten had moeten betrekken bij de beoordeling. De vraag of sprake is van toegenomen beperkingen gaat vooraf aan de vraag waardoor deze worden veroorzaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover toegelicht dat appellante voor de ervaren pijnklachten in het hele lichaam niet is onderzocht en nooit is gezien door medisch specialisten zoals een reumatoloog of revalidatiearts. Voor de pijnklachten is geen medisch objectieve oorzaak aanwijsbaar. Er is dan ook geen reden om (toegenomen) beperkingen aan te nemen. De Raad ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Ook uit het rapport van het Expertise Instituut blijkt namelijk niet dat sprake is van een medisch objectiveerbare oorzaak van de pijnklachten. Dat volgens verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort van het Expertise Instituut mogelijk sprake is van samenhang met de darmklachten, is niet met medische stukken onderbouwd en maakt de conclusie dus niet anders. Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan de vraag of sprake is van dezelfde ziekteoorzaak. Voor het Uwv bestond daarom geen aanleiding om deze klachten mee te wegen in de beoordeling.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op haar achttiende verjaardag beschikte over arbeidsvermogen en in de vijf jaren daarna geen sprake is geweest van toegenomen beperkingen voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak, zodat zij om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024.
(getekend) C.F.E. van Olde-Smit
(getekend) E.X.R. Yi