ECLI:NL:CRVB:2024:1071
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en toegenomen beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Wajong-uitkering aan appellante. Appellante, geboren in 1998, had eerder een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij op haar achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte en dat er in de vijf jaren daarna geen toegenomen beperkingen waren voortgevloeid uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank Overijssel had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellante in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellante werd bijgestaan door haar advocaten. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de conclusie van arbeidsvermogen zouden ondermijnen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat er geen medische redenen waren om aan te nemen dat appellante toegenomen beperkingen had. De rechtbank had de conclusies van het Uwv gevolgd en geoordeeld dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat zij op haar achttiende verjaardag arbeidsvermogen had.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een Wajong-uitkering. De beslissing van het Uwv om de uitkering te weigeren bleef in stand, en appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten of het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische onderbouwing bij de beoordeling van arbeidsvermogen en de voorwaarden voor het verkrijgen van een Wajong-uitkering.