ECLI:NL:CRVB:2024:1061
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, betwist de beslissing van het Uwv en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 april 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.T. Ghaffari, en het Uwv werd vertegenwoordigd door P.J. Langius.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant in het verleden als bouwkundig tekenaar heeft gewerkt en dat hij zich in 2018 opnieuw ziek heeft gemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering in 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft het een aantal functies geselecteerd die medisch geschikt zouden zijn. Het Uwv heeft in januari 2021 geweigerd om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, wat door de rechtbank Gelderland in stand is gehouden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om de geschiktheid van de geselecteerde functies in twijfel te trekken. De Raad heeft de argumenten van appellant over zijn medische klachten en de geschiktheid van de functies niet gevolgd en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Hierdoor blijft de weigering van het Uwv om appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand, en krijgt appellant geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.