ECLI:NL:CRVB:2024:1055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
22/2677 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 1 februari 2018 ziek meldde met burn-out klachten, was van mening dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar beperkingen. De Raad oordeelde dat appellante meer dan 65% van haar laatstverdiende loon kan verdienen, en dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor zijn besluit. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er meer beperkingen moesten worden gesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad onderschreef deze overwegingen en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

22.2677 ZW

Datum uitspraak: 22 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 juli 2022, 21/921 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Meys, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft op 3 oktober 2022 stukken ingediend.
Appellante heeft op 22 februari 2023 een expertiserapport van M.J. Gerritze, verzekeringsarts, van 25 januari 2023 ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 maart 2023 ingediend.
Appellante heeft op 12 april 2023 stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Meys. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Het Uwv heeft een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 mei 2023 ingediend.
Partijen hebben over en weer gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopster. Op 1 februari 2018 heeft zij zich ziekgemeld met burn-out klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellante op 25 november 2019 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 91,58% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 17 december 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van 18 januari 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het Uwv heeft bij besluit van 26 februari 2021 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 december 2019 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 januari 2021 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 februari 2021 ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is. Hierbij is van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom een spreekuurcontact geen meerwaarde zou hebben. De rechtbank is van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer beperkingen moeten worden gesteld in de FML als gevolg van cognitieve klachten, depressieve klachten of burn-out klachten. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsartsen ervan uit zijn gegaan dat appellante een kwetsbare mentale belastbaarheid heeft. Dat appellante als gevolg van haar kwetsbare mentale belastbaarheid meer beperkt is ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden, heeft zij volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt met nieuwe medische informatie. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege netelroos en fibromyalgie-gerelateerde klachten en restklachten van een verlamming zwaarder beperkt moet worden. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat deze klachten op de datum in geding geen aanleiding geven om meer beperkingen te stellen. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat appellante niet heeft onderbouwd dat een verdergaande urenbeperking moet worden aangenomen of dat het medicijngebruik van appellante tot meer beperkingen moet leiden.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante uitgaande van de belastbaarheid zoals vastgesteld in de FML van 26 november 2019 in medisch opzicht in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen.
2.3.
In verband met een overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,-.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het onderzoek van het Uwv niet zorgvuldig is geweest omdat zij niet is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verder is zij van mening dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante een expertiserapport ingediend van verzekeringsarts Gerritze. Ook heeft appellante gewezen op besluitvorming van het Uwv uit 2023 waarbij is vastgesteld dat appellante met ingang van 15 september 2021 recht heeft op een ZW-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Hierbij heeft het Uwv gewezen op rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 maart 2023 en 19 mei 2023.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ziekengeld, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatstverdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Wat appellante verder in hoger beroep heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het door appellante in hoger beroep overgelegde rapport van verzekeringsarts Gerritze biedt geen grond voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 28 maart 2023 en 19 mei 2023 overtuigend gemotiveerd dat de conclusies van verzekeringsarts Gerritze niet kunnen worden gevolgd.
4.2.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de stelling van Gerritze dat de aandoening die bij appellante voorop staat, PTSS, niet door het Uwv wordt benoemd, terecht overwogen dat de diagnose PTSS in de medische informatie van de primaire arts niet wordt vermeld. Omdat duidelijk was dat de klachten van appellante trauma gerelateerd zijn, is in het rapport van 22 januari 2021 de diagnose aangevuld met “Overige reactie op ernstige stress”. Los van de vraag of de diagnose PTSS op de datum in geding, 18 januari 2020, al aan de orde was, ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen grond om de door Gerritze in verband met deze diagnose voorgestelde beperkingen over te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat beperkingen ten aanzien van het verdelen van de aandacht en herinneren alleen worden gegeven als sprake is van een ernstige stoornis. Deze beperkingen zijn niet te rijmen met de gunstige uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek dat in november 2020 bij appellante is verricht. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt onderschreven.
4.2.2.
Over de verdergaande urenbeperking, maximaal 2 uur per dag, die Gerritze heeft voorgesteld heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat de toegekende urenbeperking van 4 uur per dag niet in strijd is met appellantes dagverhaal. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er daarom geen reden is om appellantes duurbelastbaarheid extra te beperken wordt gevolgd.
4.3.
In het rapport van 19 mei 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat de toekenning van ziekengeld per 15 september 2021 geen gevolgen heeft voor het standpunt over de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 18 januari 2020. Die toekenning is gebaseerd op een door appellante gemelde toename van klachten in het najaar van 2021. Bij onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 4 april 2023 werden afwijkingen aan de handen vastgesteld. De kracht in de linkerhand is beperkt en ook het uitvoeren van repetitieve handelingen en de fijne motoriek is beperkt. De klachten gaven de verzekeringsarts bezwaar en beroep in april 2023 reden om van een neuropathie uit te gaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 19 mei 2023 gerapporteerd dat eerder neurologisch onderzoek geen afwijkingen liet zien, ook niet aan de handen. Ook slikte appellante in januari 2020 nog geen amitriptyline. Het standpunt van het Uwv dat de toekenning van ziekengeld in september 2021 geen aanleiding geeft om het standpunt met betrekking tot de datum in geding te wijzigen is hiermee voldoende onderbouwd.
4.4.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) S.C. Scholten