In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. Appellant, die sinds 1995 als zelfstandige werkt, had hoger beroep ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die betrekking hadden op de terugvordering van WIA-uitkeringen over de jaren 2017 en 2018. Het Uwv had in 2019 de WIA-uitkering van appellant teruggevorderd vanwege te hoge inkomsten als zelfstandige. In hoger beroep heeft het Uwv op 7 oktober 2021 de bezwaren van appellant gegrond verklaard en de terugvordering herroepen, waarbij het bedrag met wettelijke rente werd terugbetaald. Appellant verzocht echter om schadevergoeding voor immateriële schade en proceskosten, wat door de Raad werd afgewezen. De Raad oordeelde dat appellant geen belang meer had bij een oordeel over de aangevallen uitspraken, omdat het Uwv zijn bezwaren had gegrond verklaard. De hoger beroepen werden daarom niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft wel de proceskosten van appellant in hoger beroep toegewezen, tot een bedrag van € 875,-, en het door appellant betaalde griffierecht teruggegeven.