Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
35% arbeidsongeschikt is.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 21 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 24 april 2024, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. V.C.D. Klaassen, en het Uwv door mr. M.W.L. Clemens.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze conclusie. De Raad oordeelt dat de door appellante overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt van het Uwv te wijzigen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en handhaaft de weigering van de WIA-uitkering. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier S. Ploum, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.