ECLI:NL:CRVB:2024:1050

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
23/2681 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 21 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 24 april 2024, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. V.C.D. Klaassen, en het Uwv door mr. M.W.L. Clemens.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft deze conclusie. De Raad oordeelt dat de door appellante overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt van het Uwv te wijzigen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en handhaaft de weigering van de WIA-uitkering. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier S. Ploum, en is openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.

Uitspraak

23/2681 WIA
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 augustus 2023, 22/3137 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 21 oktober 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024. Voor appellante is verschenen mr. Klaassen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als horecamedewerkster voor 38 uur per week. Op 24 oktober 2019 heeft zij zich ziekgemeld met klachten als gevolg van een ongeval. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 september 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 30 september 2021 geweigerd appellante met ingang van 21 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan
35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 12 mei 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de FML op enkele aspecten aan te vullen en heeft een FML van 21 april 2022 opgesteld. Met inachtneming van deze FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep enkele primair geselecteerde functies laten vervallen en enkele nieuwe functies in de eindselectie opgenomen. Op grond daarvan is een mate van arbeidsongeschiktheid van 24,25% berekend en is het besluit van 30 september 2021 gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellante op 21 oktober 2021 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd. In het rapport van 10 oktober 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat de klachten als gevolg van de peesontsteking in de schouder en de toegenomen klachten passend bij CTS in de linker pols, van ruim na de datum in geding zijn en daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten. Bij het lichamelijk onderzoek zijn geen ernstige afwijkingen vastgesteld aan de linkerhand/pols en de linkerschouder. Dit ondersteunt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen ernstige beperkingen waren op deze aspecten op de datum in geding. In het rapport van 5 december 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat, gelet op het lichamelijk onderzoek waarbij appellante alle bewegingen kon maken met haar handen, geen aanleiding bestaat om een beperking op te nemen voor het bedienen van een toetsenbord en/of muis. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gronden van appellante aanleiding gezien om de belastbaarheid van appellante aan te passen op de aspecten handelingstempo in arbeid en trillingsbelasting. De rechtbank kan dit volgen en heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante zoals deze is weergegeven in de nieuwe FML van 10 oktober 2022.
2.2.
Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende duidelijk gemotiveerd waarom de voor appellante geselecteerde functies, behoudens de functie van lader/losser, geschikt en passend zijn te achten. Volgens de rechtbank is deze uitleg begrijpelijk, waarbij de rechtbank heeft opgemerkt dat de gronden in feite gericht zijn tegen de vastgestelde FML waarover de rechtbank geen twijfel heeft.
2.3.
Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep pas in beroep bij twee items de toelichtingen heeft aangepast in de FML (en een reservefunctie is komen te vervallen), bevat de besluitvorming in bezwaar een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek, dat volgens de rechtbank echter met het rapport van 10 oktober 2022 is hersteld. De rechtbank heeft aanleiding gezien dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Daarbij is bepaald dat het Uwv de proceskosten en het griffierecht moet betalen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft – kort weergegeven – aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met haar lichamelijke klachten. Zij heeft onder meer klachten als gevolg van een whiplash, CTS en artrose in de knieën. Inmiddels is ook artrose in beide handen vastgesteld. Als gevolg van de whiplash vindt appellante dat er een beperking moet worden opgenomen ten aanzien van het boven schouderhoogte werken. Omdat appellante zich niet kan vinden in de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid, zijn de geselecteerde functies niet passend. Volgens appellante wordt zij in deze functies overbelast op de punten langdurig zitten, veelvuldig werken met toetsenbord en muis en concentratievermogen. Ook is volgens haar sprake van een overbelasting van de handen, polsen, schouders, nek en rug. Ter onderbouwing van haar standpunten heeft appellante informatie van de radioloog van 13 september 2023 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering per 21 oktober 2021 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.3.
De door appellante in hoger beroep overgelegde medische informatie tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 november 2023 op een inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd dat deze informatie geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Op het radiologiebericht uit 2023 wordt de uitslag van een röntgenfoto van beide handen beschreven. Hoewel de foto pas in 2023 is genomen, zou het volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen dat de daarop zichtbare afwijkingen ook al per datum in geding aanwezig waren. Dit is echter niet meer vast te stellen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat de uitslag beschrijft dat er hooguit sprake is van een beginnende artrose. De afwijkende bevindingen zijn dus gering. Met de in de FML van 10 oktober 2022 aangenomen beperkingen in onder andere de handfunctie en op tillen en dragen is de belasting op de handen minder en dit is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook passend bij de geringe afwijkingen op de röntgenfoto. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de opgestelde rapporten een onjuist beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante op de datum in geding, 21 oktober 2021, heeft appellante niet met nadere medische informatie onderbouwd. Hieruit volgt dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante. Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante per 21 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S. Ploum