ECLI:NL:CRVB:2024:1047
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als taximedewerkster werkte, heeft zich ziekgemeld met reuma- en psychische klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv onderzoek gedaan door verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die beperkingen hebben vastgesteld. Het Uwv concludeerde dat appellante per 8 juli 2021 in staat was om 8 uur per dag en 40 uur per week te werken, en weigerde de uitkering. Appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij stelt dat haar beperkingen ernstiger zijn dan het Uwv heeft aangenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de argumenten van appellante en het Uwv gewogen. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit van het Uwv in stand heeft gelaten. De Raad onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De medische informatie die appellante heeft ingebracht, biedt geen nieuwe inzichten die de eerdere beoordelingen zouden ondermijnen. De Raad concludeert dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering, omdat zij niet voldoende arbeidsongeschikt is. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.