ECLI:NL:CRVB:2024:1046
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor passende functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 1 oktober 2021. Appellant, die voor het laatst werkte als logistiek/productiemedewerker, had zich op 30 maart 2020 ziekgemeld. Het Uwv heeft na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling vastgesteld dat appellant meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kan verdienen, wat leidde tot de beëindiging van het ziekengeld. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht het ziekengeld heeft beëindigd. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef dit oordeel. Appellant had geen voldoende onderbouwing voor zijn standpunt dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien de medische beoordeling als juist werd beschouwd. De beëindiging van het ziekengeld blijft dus in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.