ECLI:NL:CRVB:2024:1039

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
22/3619 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet met beroep op hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht. Appellante en haar echtgenoot voldeden niet aan de voorwaarden voor toekenning van de toeslag, omdat de echtgenoot op de aanvraagdatum de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Appellante heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015, maar dit beroep is afgewezen. De Raad oordeelde dat de hardheidsclausule niet bedoeld is om af te wijken van de wettelijke voorwaarden van de Participatiewet. De enkele omstandigheid dat het gezamenlijk inkomen van appellante en haar echtgenoot slechts 4,2% boven de inkomensgrens lag, was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van een onbillijkheid van overwegende aard. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Appellante krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3619 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 oktober 2022, 21/1001 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak: 28 mei 2024

SAMENVATTING

Deze zaak gaat over de afwijzing van een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de Participatiewet (PW). Volgens het college voldeden appellante en haar echtgenoot niet aan de voorwaarden voor toekenning van een individuele inkomenstoeslag, omdat de echtgenoot op de aanvraagdatum de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Appellante is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag en heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 (Verordening). In hoger beroep krijgt appellante geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.Y. Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 april 2024. Voor appellante is verschenen mr. Gans. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.E. Overhof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
De, inmiddels overleden, echtgenoot van appellante ontving met ingang van 1 juni 2020 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Appellante en haar echtgenoot ontvingen vanaf dat moment ook algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
1.2.
Appellante en haar echtgenoot hebben op 25 augustus 2020 een individuele inkomenstoeslag op grond van artikel 36 van de PW aangevraagd. Met een besluit van 15 oktober 2020 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 22 februari 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de echtgenoot op de datum van de aanvraag de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt en dat daarom niet aan de in artikel 36, eerste lid, van de PW genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de afwijzing van de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Niet langer in geschil is dat appellante en haar echtgenoot niet aan de in artikel 36, eerste lid, van de PW gestelde voorwaarden voor het recht op een individuele inkomenstoeslag voldeden, omdat de echtgenoot op de aanvraagdatum de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. Ook is niet meer in geschil dat appellante aan artikel 4, derde lid, van de Verordening geen zelfstandig recht op een individuele inkomenstoeslag kan ontlenen.
4.2.
Appellante heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 5 van de Verordening. Daarbij heeft zij erop gewezen dat het gezamenlijk inkomen van haar en haar echtgenoot ten tijde van belang slechts 4,2% boven de in de Verordening gestelde inkomensgrens lag om in aanmerking te komen voor een individuele inkomenstoeslag. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt niet om de volgende redenen.
4.2.1.
De hardheidsclausule is niet bedoeld om af te wijken van de voorwaarden die in artikel 36 van de PW zelf zijn opgenomen. Dit volgt uit de toelichting op artikel 5 van de Verordening, waarin onder meer staat:
“Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen.”
Voor artikel 36 van de PW in het bijzonder volgt dit ook uit de toelichting op artikel 4, derde lid, van de Verordening (waarbij voor LDT individuele inkomenstoeslag moet worden gelezen):
“Het derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij één echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op basis van artikel 11 of artikel 13, eerste lid van de wet. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor een LDT wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 van de wet of in deze Verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op een LDT. Het recht op LDT komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.”
Nu appellante en haar echtgenoot, gelet op wat in 4.1 is overwogen, niet aan de voorwaarden van artikel 36 van de PW voldeden, kan de hardheidsclausule appellante niet baten.
4.2.2.
Ten overvloede overweegt de Raad nog dat de enkele omstandigheid dat, zoals appellante heeft aangevoerd, het gezamenlijk inkomen slechts 4,2% boven de gestelde inkomensgrens lag, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit 4.1 tot en met 4.2.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag in stand blijft.
5.2.
Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van S.A.S. Timp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2024.
(getekend) E.J.M. Heijs
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet:
Op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, kan het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
Artikel 4, derde lid, van de Verordening:
Indien één van de gehuwden op de peildatum ingevolge artikel 11 of artikel 13, eerste lid van de wet is uitgesloten van het recht op bijstand, komt de belanghebbende echtgenoot in aanmerking voor een inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande zou gelden.
Artikel 5 van de Verordening:
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien strikte toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.