ECLI:NL:CRVB:2024:1034

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
22/2964 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opleggen van boetes door het CAK wegens niet tijdig afsluiten zorgverzekering

In deze zaak gaat het om de vraag of het CAK terecht twee boetes heeft opgelegd aan appellant omdat hij niet tijdig een zorgverzekering heeft afgesloten. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de boetes verlaagd of kwijtgescholden hadden moeten worden, maar de rechtbank heeft hem geen gelijk gegeven. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het CAK op goede gronden heeft gehandeld. De Raad overweegt dat appellant na de aanmaningen niet in actie is gekomen om zich te verzekeren en dat hij geen omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding zouden moeten geven tot matiging van de boetes. De Raad wijst erop dat appellant geen nieuwe gronden heeft aangedragen in hoger beroep en dat de rechtbank de eerdere besluiten van het CAK terecht in stand heeft gelaten. De Raad bevestigt dat de boetes blijven staan en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2964 ZVW, 22/3019 ZVW
Datum uitspraak: 14 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 1 augustus 2022, 20/3961 en 20/6201 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CAK
de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de over de vraag of het CAK terecht twee maal een boete heeft opgelegd aan appellant, omdat hij niet tijdig een zorgverzekering heeft afgesloten. Appellant meent dat die boetes verlaagd dan wel kwijtgescholden hadden moeten worden. De rechtbank heeft appellant geen gelijk gegeven. De Raad komt tot hetzelfde oordeel.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [X] hoger beroep ingesteld. Het CAK heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 2 april 2024. Voor appellant is [X] verschenen. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Het CAK heeft appellant bij brief van 25 oktober 2019 aangeschreven omdat hij niet verzekerd was op grond van de Zorgverzekeringswet. Het CAK heeft appellant daarbij aangemaand om binnen drie maanden een zorgverzekering te hebben, onder aanzegging van een boete.
1.2.
Bij besluit van 3 februari 2020 (besluit 1) heeft het CAK aan appellant een boete opgelegd van € 410,49, omdat hij niet binnen drie maanden na de aanmaning een zorgverzekering heeft afgesloten. Daarbij heeft het CAK appellant aangemaand om binnen drie maanden een zorgverzekering te hebben, onder aanzegging van een tweede boete. Appellant heeft tegen besluit 1 bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 2 juni 2020 (besluit 2) heeft het CAK aan appellant een tweede boete opgelegd van € 410,49, omdat hij niet binnen drie maanden na besluit 1 was verzekerd. Appellant heeft ook tegen besluit 2 bezwaar gemaakt.
1.4.
Appellant heeft met ingang van 3 juni 2020 een zorgverzekering afgesloten.
1.5.
Bij besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit 1) heeft het CAK het bezwaar van appellant tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
1.6.
Bij besluit van 14 oktober 2020 (bestreden besluit 2) heeft het CAK het bezwaar van appellant tegen besluit 2 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee deze besluiten in stand gelaten. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,- en in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 379,50. De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheid dat de zorgverzekering achteraf gezien wellicht ten onrechte is beëindigd in 2019 nog niet maakt dat appellant geen verwijt kan worden gemaakt. Niet is gebleken dat appellant na de aanmaningen daadwerkelijk in actie is gekomen om een zorgverzekering af te sluiten. Er bestaat volgens de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat appellant geen verwijt treft als bedoeld in artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts zijn er geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden moeten geven tot matiging wegens bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 5:46 van de Awb. Omdat de redelijke termijn is overschreden en die overschrijding heeft plaatsgevonden in de fase bij de rechtbank, wordt de Staat veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 500,-. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van appellant, tot een bedrag van € 379,50 (1 punt met een factor 0,5 voor het beroepschrift).
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat er sprake was van overmacht, omdat hij geen schuld heeft aan de situatie waarin hij was beland door het adresonderzoek van de gemeente Hoorn en het in verband daarmee beëindigen van de zorgverzekering door zijn zorgverzekeraar. Appellant heeft gepoogd zich bij anderen te verzekeren, nadat zijn zorgverzekeraar hem weigerde. Bij het opleggen van de boete had het CAK daarmee rekening moeten houden, net als met zijn financiële situatie nu appellant moest rondkomen van studiefinanciering. De proceskostenvergoeding is volgens appellant te laag, omdat sprake is van twee proceshandelingen (punten), een beroepschrift en de mondelinge behandeling, die met een wegingsfactor 0,5 tot een bedrag van € 759,- hadden moeten leiden. En voorts vindt appellant dat het betaalde griffierecht vergoed had moeten worden.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten in stand heeft gelaten, de veroordeling in de proceskosten heeft vastgesteld op € 379,50 en geen griffierechtvergoeding heeft toegekend, aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel over de beroepsgronden had moeten komen. Appellant heeft zich in grote lijnen beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en voldoende gemotiveerd dat het CAK zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellant zich niet tijdig had verzekerd en appellant geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de boetes hadden moeten worden gematigd. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de beroepsgronden en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.2.
Uit wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht is niet gebleken dat appellant na ontvangst van de aanmaningen in actie is gekomen om zich te verzekeren en om welke reden hij daarin niet is geslaagd. Appellant heeft evenmin contact opgenomen met het CAK om toe te lichten dat het, zoals hij heeft gesteld, hem niet lukte een zorgverzekering af te sluiten. Dat appellant dat niet heeft gedaan komt voor zijn rekening en risico. Anders dan appellant kennelijk meent kan uit wat op de hoorzitting van 5 juni 2020 ter sprake is gekomen niet worden afgeleid dat het CAK niet een tweede boete kon opleggen.
4.3.
De gronden van appellant tegen de hoogte de proceskostenveroordeling slagen evenmin. Ter zitting van de rechtbank heeft appellant het verzoek gedaan om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Terecht heeft de rechtbank dat ter zitting gedane verzoek aangemerkt als een beroepschrift (1 punt, met een wegingsfactor 0,5) en geen aanleiding gezien voor de toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling van dat verzoek ter zitting. Voorts biedt de veroordeling tot schadevergoeding geen aanknopingspunt voor vergoeding van het griffierecht, omdat voor een verzoek als bedoeld in artikel 8:91 van de Awb geen griffierecht is verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de boetes in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2024.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) R.R. Olde Engberink

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 2 van de Zorgverzekeringswet1. Degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.
(…)
Artikel 9a van de Zorgverzekeringswet
1. Het CAK gaat op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn.
2. Het CAK zendt een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo'n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
(…)
Artikel 9b van de Zorgverzekeringswet
1. Indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden, niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, legt het CAK het hem dan wel, indien de verzekeringsplichtige minderjarig is, degene die over hem gezag uitoefent, een bestuurlijke boete op.
2. De hoogte van de boete is gelijk aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag.
(…)
5. Tegelijk met de oplegging van de boete deelt het CAK mee wat de gevolgen zullen zijn indien de verzekeringsplichtige niet binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag van verzending van de beschikking tot oplegging van de boete, alsnog verzekerd zal zijn.
Artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 8:91 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien het verzoek wordt gedaan gedurende het beroep tegen of het hoger beroep omtrent het schadeveroorzakende besluit, wordt het ingediend bij de bestuursrechter waarbij het beroep of het hoger beroep aanhangig is.
2. In dat geval is artikel 8:90, tweede lid, niet van toepassing.
3. Indien het verzoek wordt gedaan in hoger beroep beslist de hogerberoepsrechter op het verzoek, tenzij hij het verzoek naar de rechtbank verwijst omdat het naar zijn oordeel behandeling door de rechtbank behoeft.