ECLI:NL:CRVB:2024:1026

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
23/2615 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich op 19 maart 2020 ziekmeldde, betoogt dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad stelt vast dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct is toegepast. De geselecteerde functies zijn medisch geschikt voor appellant, die niet in staat is om zijn laatste werk te verrichten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het bezwaar van appellant ongegrond verklaarde. De Raad oordeelt dat er geen reden is om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen en dat appellant niet is benadeeld door de aanvulling van de motivering in hoger beroep. De Raad veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant en het griffierecht.

Uitspraak

23/2615 WIA
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 augustus 2023, 22/5648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 17 maart 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.F.M. Gulickx, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 april 2024. Voor appellant is
mr. Gulickx verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker/operator via een uitzendbureau voor 38,79 uur per week. Op 19 maart 2020 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke klachten. Nadat zijn dienstverband op 22 maart 2020 is geëindigd, heeft appellant een ZW-uitkering ontvangen. Op 11 januari 2022 heeft appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend waarna onderzoek heeft plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 mei 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 3 juni 2022 geweigerd appellant met ingang van 17 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 15 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant in zijn beroepschrift (uitsluitend) heeft herhaald wat hij in bezwaar al heeft aangevoerd. Omdat de beroepsgronden geen betrekking hebben op het bestreden besluit en de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt dit niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke en psychische beperkingen. Appellant heeft last van zijn linkerarm en dat straalt door naar zijn schouder, nek, hand en hoofd. Verder heeft appellant last van orthostatische hypotensie (bloeddrukdaling bij snel opstaan uit liggende of zittende houding, wat leidt tot duizeligheid), een verhoogde bloedsuiker, een maagbacterie, een verdoofd gevoel aan zijn linkervoet, tintelingen en een warm gevoel in zijn linkerhand, allergische astma en een vitaminetekort. Ook heeft appellant ernstige psychische klachten. Appellant is erg somber en depressief. Als gevolg van de pijnklachten wordt appellant ’s nachts regelmatig wakker van de pijn. Door de vele klachten moet er een urenbeperking worden opgelegd en zijn de geselecteerde functies niet geschikt. Appellant is niet in staat om arbeid te verrichten. Daar komt bij dat appellant op leeftijd is, moeite heeft met het spreken en lezen van de Nederlandse taal en niet de werkervaring heeft om in het arbeidsproces mee te draaien. Tijdens de zitting heeft appellant met een beroep op het arrest Korošec [1] de Raad verzocht om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 25 maart 2024 desgevraagd toegelicht dat geen beperking geldt voor het beroepsmatig besturen van een voertuig maar dat appellant wel na enige tijd (1 uur) last zou kunnen krijgen van het omhooghouden van de linkerschouder naast het geregeld roteren van de schouder, waarna enige tijd armrust vereist is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in haar rapport van
28 maart 2024 twee functies laten vervallen en een nieuwe functie bijgeduid. Op basis van de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) en medewerker intern transport (SBC-code 111250) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 20,45%. Dit heeft geen gevolgen voor het bestreden besluit omdat appellant nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
4.2.
De grond van appellant dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest slaagt niet. Het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv heeft op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De primaire arts heeft het dossier bestudeerd en een spreekuur gehouden waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gebaseerd op dossieronderzoek en informatie die tijdens de hoorzitting is verkregen van de gemachtigde en de bewindvoerder van appellant. Appellant heeft ervoor gekozen om zelf niet naar de hoorzitting te gaan. Verder zijn alle naar voren gebrachte klachten op een zorgvuldige en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Ook de door appellant ingediende foto’s van zijn medicatie zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de medische beoordeling betrokken.
Medische beoordeling
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische en lichamelijke beperkingen slaagt ook niet. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen door de artsen van het Uwv. Appellant heeft zijn eerst in hoger beroep ingenomen stelling dat sprake is van (ernstige) psychische klachten niet met objectieve medische informatie onderbouwd. Daarnaast heeft er tijdens het spreekuurcontact met de primaire arts psychisch onderzoek plaatsgevonden waarbij geen bijzonderheden zijn geconstateerd.
4.4.
Verder heeft de primaire arts op basis van de anamnese en eigen lichamelijk onderzoek tijdens het spreekuurcontact geconcludeerd dat appellant belemmeringen ervaart bij het gebruik van zijn linkerschouder en linker niet-dominante arm en daarvoor beperkingen aangenomen in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
14 november 2022 voldoende gemotiveerdwaarom er geen reden is om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML van 4 mei 2022. Het is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep het meest waarschijnlijk dat de ervaren pijnklachten in hoofd en nek voortvloeien uit de schouderklachten maar dat vormt geen aanleiding tot het stellen van meer beperkingen. De hoge bloedsuikerspiegel is pas na de datum in geding geconstateerd en wordt daarnaast gereguleerd door Metformine. Een hoge bloedsuikerspiegel die gereguleerd wordt door Metformine leidt niet tot beperkingen voor arbeid. De orthostatische hypotensie is bij de beoordeling betrokken maar levert ook geen beperkingen op voor arbeid. Uit de overgelegde foto van de medicatie blijkt verder dat appellant wel wat last heeft van zijn maag maar niet is aangetoond dat sprake is van een maagbacterie. De kortademigheid wordt veroorzaakt door allergische astma. In periodes dat de grassen bloeien is het van belang dat appellant zijn medicatie goed inneemt. De stelling van appellant dat hij vaker naar het toilet moet is niet nader toegelicht en levert volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zich ook geen beperkingen op. Dat appellant moeite heeft met lopen en staan is ook niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. Appellant heeft geen objectieve medische informatie ingediend op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.5.
De stelling tijdens de zitting over het beroepsmatig besturen van een voertuig behoeft geen bespreking omdat dit aspect in de aan de schatting en grondslag gelegde functies niet meer voorkomt.
4.6.
Appellant wordt ook niet gevolgd in zijn betoog dat een urenbeperking is aangewezen omdat hij niet in staat is om 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. Appellant heeft niet geconcretiseerd op grond waarvan een urenbeperking zou moeten worden opgelegd en heeft ook geen medische informatie overgelegd om dit te onderbouwen.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een zorgvuldige besluitvorming en dat er geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling. De Raad ziet daarom geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 4 mei 2022 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.9.
Daarnaast vormen de gestelde beperkte beheersing van de Nederlandse taal in woord en geschrift, de leeftijd van appellant en zijn werkervaring geen reden om aan te nemen dat appellant niet in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 28 maart 2024 voldoende gemotiveerd dat appellant voldoet aan de gestelde eisen van de functies. Daarnaast zijn alle geselecteerde functies op opleidingsniveau 1 en daarvoor geldt volgens vaste rechtspraak dat op grond van de fictie van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten mag worden verondersteld dat appellant de bekwaamheid van mondelinge beheersing van de Nederlandse taal binnen zes maanden kan verwerven. Daarbij merkt de Raad op dat uit het dossier blijkt dat appellant een NT2-cursus heeft afgerond, dat hij de gesprekken met de arbeidsdeskundige en de arts zonder tolk heeft gevoerd en dat hij ruime werkervaring heeft opgedaan in Nederland op de reguliere arbeidsmarkt.

Conclusie en gevolgen

5. De overwegingen onder 4.2 tot en met 4.9 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Omdat pas in hoger beroep een afdoende arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit, is sprake van een gebrek in het bestreden besluit wegens strijd is artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is aannemelijk dat appellant door de aanvulling van de motivering niet is benadeeld. Ook als het gebrek zich niet had voorgedaan, zou namelijk een besluit met dezelfde uitkomst zijn genomen. Daarom zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb het gebrek worden gepasseerd.
6. In verband met de toepassing van artikel 6:22 van de Awb bestaat wel aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 3.500,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting in beroep, 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep ter waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 3.500,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 en de uitspraak van de Raad hierover van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.