ECLI:NL:CRVB:2024:1018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
23/2384 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voor het laatst als administratief medewerker werkte, heeft zich ziek gemeld met psychische klachten en had daarnaast al langer last van rugklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste functie, maar dat zij wel in staat was om andere geselecteerde functies te vervullen. Het Uwv heeft op 21 oktober 2021 besloten om de WIA-uitkering te weigeren, wat appellante niet kon accepteren. Ze heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 10 april 2024 heeft appellante haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een andere advocaat. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende beroepsgronden en de medische rapporten. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. Appellante heeft niet voldoende onderbouwd dat haar beperkingen ernstiger zijn dan vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de weigering van de WIA-uitkering in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/2384 WIA
Datum uitspraak: 22 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
22 juni 2023, 22/4595 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 5 juni 2021 geen uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.T. Ghaffari, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ghaffari. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als administratief medewerker voor 23,91 uur per week. Op 10 juni 2019 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Appellante was verder al langer bekend met rugklachten. Nadat appellante een aanvraag om een
WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 oktober 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 21 oktober 2021 geweigerd appellante met ingang van 5 juni 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 11 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten duidelijk en overtuigend gemotiveerd dat met de FML van 8 oktober 2021 voldoende rekening is gehouden met de psychische en lichamelijke klachten van appellante. Wat betreft de psychische klachten van appellante is de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgegaan van informatie van 8 december 2020 van Mentaal Beter. Daaruit blijkt dat appellante een depressieve stoornis, eenmalige episode, ernstig, een posttraumatische stressstoornis en een gegeneraliseerde angststoornis heeft. Hiervoor zijn beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren aangenomen. De rechtbank heeft overwogen dat in de niet nader onderbouwde stelling van appellante, dat zij vanwege haar psychische klachten verdergaand beperkt is op het item samenwerken, geen reden ligt om aan de juistheid van de FML te twijfelen. Wat betreft de lichamelijke klachten van appellante is de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgegaan van chronische rugklachten zonder aanwijzingen voor een radiculair syndroom. Appellante wordt voor haar rugklachten behandeld met fysiotherapie en Mensendiecktherapie. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn standpunt dat met de vaststelling dat op de items duwen en trekken, tillen tijdens het werk en dragen geen overschrijding mag zijn van de norm en deze handelingen niet frequent mogen worden verricht, voldoende rekening is gehouden met de lichamelijke belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft tot slot geen reden om te twijfelen aan de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Naar aanleiding van het hoger beroep wordt daaraan het volgende toegevoegd. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij in verband met haar psychische klachten, in het bijzonder haar angstklachten, sterk beperkt had moeten worden geacht op samenwerken. Deze beroepsgrond slaagt niet. In verband met onder andere haar angstklachten is appellante beperkt geacht op samenwerken, wat betekent dat zij met anderen kan werken, maar met een eigen, van tevoren afgebakende deeltaak. Een sterke beperking op samenwerken is pas aan de orde, als een persoon in de regel niet met anderen kan werken. Appellante heeft ook in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd dat dit aan de orde is. De beroepsgrond dat meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen in verband met haar rugklachten, met name wat betreft het aspect frequent buigen tijdens werk, slaagt evenmin. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het evident is dat geen sprake is van rugklachten met uitstraling of een andere ernstige rug-aandoening en dat uitsluitend sprake is van spierpijn.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij lichamelijk onderzoek van de rug van appellante verder vastgesteld dat vooroverbuigen tot ongeveer 90 graden mogelijk is, met daarbij wel enige lumbale fixatie, zeer waarschijnlijk veroorzaakt door verhoogde spierspanning. Met deze spierpijn is vervolgens rekening gehouden. Dat er onvoldoende rekening mee is gehouden dan wel dat ook een beperking op frequent buigen had moeten worden aangenomen, heeft appellante niet met medische stukken onderbouwd.
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen twijfel is aan de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, dat de belastbaarheid van appellante in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) A.M. Korver