ECLI:NL:CRVB:2024:1016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en de beoordeling van medische geschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een Ziektewet (ZW) uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering per 22 juni 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor de appellant.
De appellant stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om de passende functies te vervullen en dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 10 april 2024, waar niemand aanwezig was. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische rapporten en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de appellant.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat de appellant meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen in de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van het Uwv kon ondermijnen. De beëindiging van de ZW-uitkering per 22 juni 2021 blijft dan ook in stand, en de appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.