Uitspraak
PROCESVERLOOP
R.D. van den Heuvel.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de WIA-uitkering van appellante, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 7 februari 2020 door het Uwv op 67,34% is vastgesteld. Appellante is van mening dat haar gezondheidstoestand is verslechterd en dat er meer beperkingen zijn dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 24 april 2024, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. V.C.D. Klaassen, en het Uwv door R.D. van den Heuvel.
De Raad oordeelt dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellante terecht op 67,34% heeft vastgesteld. De Raad volgt de conclusie van het Uwv dat er geen medische redenen zijn om verdergaande beperkingen aan te nemen dan die al zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 december 2018. De Raad heeft vastgesteld dat er geen onderbouwing is voor de claim van appellante dat haar gezondheidstoestand is verslechterd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Dit betekent dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 7 februari 2020 terecht ongewijzigd heeft vastgesteld. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.