ECLI:NL:CRVB:2024:1012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
21/4143 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om aan appellante per 3 december 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld, waardoor zij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld zonder zitting, omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd, waarbij zowel een verzekeringsarts als een arbeidsdeskundige betrokken waren. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante in kaart gebracht en de arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. Het Uwv heeft geconcludeerd dat appellante per 3 december 2019 0,00% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft geen nieuwe argumenten of medische informatie ingebracht die de eerdere oordelen zouden kunnen weerleggen. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en het Uwv, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.

Uitspraak

21/4143 WIA
Datum uitspraak: 16 mei 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 oktober 2021, 20/8532 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan appellante per 3 december 2019 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft toegekend, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij de functies die de arbeidsdeskundige heeft geselecteerd niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij een zitting wensen. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. Daarom heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als schoonmaker/afwasser voor 24,87 uur per
week. Op 5 december 2017 heeft appellante zich ziekgemeld met gezondheidsklachten.
1.3.
Appellante heeft op 20 augustus 2019 een aanvraag om uitkering op grond van de Wet WIA ingediend. Een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige hebben onderzoek gedaan. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 16 oktober 2019. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van minder dan 35%. Bij besluit van 18 november 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 3 december 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum 0,00% en dus minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Bij besluit van 18 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft kennisgenomen van de dossiergegevens, appellante op het spreekuur gezien en medisch onderzoek verricht. Vervolgens heeft de arts bezwaar en beroep kennisgenomen van de dossiergegevens en rekening gehouden met de fysieke en psychische klachten en beperkingen van appellante. Appellante heeft medische informatie van de reumatoloog van 5 februari 2018 ingebracht, die het Uwv bij de beoordeling heeft meegewogen.
2.2.
De rechtbank heeft geen reden gezien het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat van schending van het beginsel van equality of arms geen sprake is en er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Zij heeft de eerder ingediende gronden van bezwaar en beroep herhaald. Volgens appellante heeft de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom de stellingen van het Uwv en in het bijzonder van de verzekeringsartsen juist zijn.
3.2.
Verder stelt appellante dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het Uwv bij de beoordeling van haar aanvraag om een WIA-uitkering niet onpartijdig hebben opgetreden. De rechtbank ontbreekt het aan beroepsmatige medische deskundigheid om een oordeel te geven over de medische aspecten. Appellante is van mening dat haar tekort is gedaan.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de geweigerde WIA-uitkering en de mate van arbeidsongeschiktheid in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Zij heeft geen nieuwe argumenten genoemd en niet gemotiveerd onderbouwd waarom het oordeel van de rechtbank volgens haar onjuist is. Evenmin heeft zij in hoger beroep nieuwe medische informatie ingebracht.
4.4.
De rechtbank heeft de gronden van appellante besproken en geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van de rechtbank die aan dat oordeel ten grondslag liggen zijn juist en worden onderschreven. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.5.
De grond van appellante dat de rechtbank niet medisch deskundig is en ten onrechte, zonder eigen onderzoek, de onderbouwing van het Uwv heeft gevolgd, slaagt niet. Het is aan de bestuursrechter om aan de hand van de beroepsgronden te beoordelen of de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en deugdelijk gemotiveerd, duidelijk en concludent zijn. De rechtbank heeft dit gedaan en is terecht tot de conclusie gekomen dat niet is gebleken dat er onvolkomenheden zijn in de medische beoordeling.
4.6.
In de aangevallen uitspraak is onder 4.1, 4.2 en 4.3 overwogen welke bevindingen uit de onderzoeken van de artsen van het Uwv naar voren zijn gekomen en tot welke psychische en fysieke beperkingen deze aanleiding hebben geven. De informatie van de behandelend sector is daarbij kenbaar meegewogen. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de medische problematiek van appellante rond de datum in geding ernstiger was dan door het Uwv is aangenomen.
Arbeidskundige beoordeling
4.7.
De Raad volgt de rechtbank ook in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag zijn gelegd, voor appellante geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante vanaf 3 december 2019 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) E.X.R. Yi