ECLI:NL:CRVB:2024:1012
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om aan appellante per 3 december 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante betwist deze beslissing en stelt dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld, waardoor zij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld zonder zitting, omdat partijen geen zitting hebben aangevraagd.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd, waarbij zowel een verzekeringsarts als een arbeidsdeskundige betrokken waren. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante in kaart gebracht en de arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. Het Uwv heeft geconcludeerd dat appellante per 3 december 2019 0,00% arbeidsongeschikt is, wat betekent dat zij geen recht heeft op een WIA-uitkering.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft geen nieuwe argumenten of medische informatie ingebracht die de eerdere oordelen zouden kunnen weerleggen. De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en het Uwv, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft.