ECLI:NL:CRVB:2024:1006
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 11 januari 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwist deze beslissing en stelt dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij niet in staat zou zijn de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 april 2024, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.E. Stam, en het Uwv werd vertegenwoordigd door E.C. van der Meer.
De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De medische beoordeling door het Uwv is zorgvuldig uitgevoerd en er is onvoldoende twijfel aan de juistheid van deze beoordeling. De Raad wijst erop dat appellant geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die zijn standpunt ondersteunt. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de geduide functies passend zijn voor appellant.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.