ECLI:NL:CRVB:2024:1000
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering op basis van verdiencapaciteit en medische geschiktheid
In deze zaak staat de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant centraal, die per 20 oktober 2022 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is stopgezet. Appellant, die voorheen als glas-tuinbouwmedewerker werkte, had zich op 20 september 2021 ziek gemeld. Het Uwv concludeerde dat appellant, op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 juli 2022, meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon kon verdienen in geselecteerde functies. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Rotterdam bevestigde het besluit van het Uwv, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 16 mei 2024 behandeld. Tijdens de zitting is appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Dinc, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.J.M.M. de Poel. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. Appellant voerde aan dat zijn slaapapneu en aambeien niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de Raad oordeelde dat de medische informatie die appellant had overgelegd niet overtuigend was en geen aanleiding gaf om de eerdere conclusies te herzien.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.