ECLI:NL:CRVB:2023:978

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
22 / 2592 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten vliegticket naar Suriname

In deze zaak heeft appellant op 11 november 2021 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van een vlucht naar Suriname, ter hoogte van € 2.000,-. De reden voor de aanvraag was de behandeling van zijn lage rugpijn en lichaamspijnen. De huisarts Luijendijk heeft een verklaring afgegeven waarin staat dat appellant naar Suriname wil voor deze behandeling. Echter, het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet noodzakelijk zouden zijn. Dit besluit werd gehandhaafd na bezwaar.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor de vlucht noodzakelijk zijn. De overgelegde verklaringen van verschillende zorgverleners bieden geen voldoende onderbouwing voor de noodzaak van de behandeling in Suriname.

Daarnaast heeft appellant een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de Raad oordeelt dat er geen toezeggingen of uitlatingen van de overheid zijn gedaan die appellant in zijn vertrouwen konden steunen. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank en wijst de aanvraag voor bijzondere bijstand af. De uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, met N. van der Horn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.

Uitspraak

22 2592 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2022, 22/2110 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 23 mei 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft partijen laten weten dat de standpunten duidelijk zijn en een zitting niet nodig is en heeft aan hen gevraagd of zij een zitting willen. Partijen hebben daarop toestemming gegeven de zaak zonder zitting af te doen. De Raad heeft daarom bepaald dat er geen zitting komt en heeft het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 11 november 2021 op grond van de Participatiewet (PW) een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een vlucht naar Suriname tot een bedrag van € 2.000,-. Bij die aanvraag is de volgende verklaring van huisarts Luijendijk gevoegd: “Wil naar Suriname voor de behandeling van zijn lage rugpijn en lichaamspijnen.”
1.2.
Bij besluit van 16 december 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 maart 2022 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Daaraan ligt ten grondslag dat de kosten niet noodzakelijk zijn. Voor appellant is het wenselijk om medicinale behandelingen op natuurbasis in Suriname te ondergaan, maar dat maakt de kosten niet noodzakelijk. Niet is gebleken dat appellant zijn behandeling in Suriname moet voortzetten vanwege een medische noodzaak.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd zich voordoen. Appellant heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten noodzakelijk zijn. De in beroep overgelegde verklaringen van huisarts Wuts van 17 februari 2022, natuurgenezer Chotkan van 30 mei 2022, secretaris [naam 1] van de verenigingen [verenigingen] van 30 mei 2022, [naam 2] van 30 mei 2022 en arts Voight van 30 mei 2022 zijn daarvoor niet voldoende. In deze verklaringen wordt namelijk niets gezegd over de noodzaak van de behandeling in Suriname. Ook overigens heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de behandeling in Suriname noodzakelijk was.
4.3.
Appellant heeft ook aangevoerd dat hij de verklaring van huisarts Luijendijk zo heeft begrepen dat deze de behandeling in Suriname noodzakelijk achtte en dat hij daarop mocht vertrouwen. Deze grond slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Van een toezegging, uitlating of gedraging in de hiervoor bedoelde zin is in dit geval geen sprake.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2023.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) N. van der Horn