ECLI:NL:CRVB:2023:97

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
21/2711 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 31 juli 2017 ziek meldde met psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering met ingang van 23 november 2019, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 november 2019 vastgesteld dat appellante belastbaar was, ondanks haar psychische klachten. De rechtbank had geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had aangegeven dat er geen urenbeperking nodig was. Appellante voerde aan dat haar psychische klachten meer beperkingen met zich meebrachten dan door het Uwv was aangenomen, maar de Raad volgde de eerdere oordelen en oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.E. Fortuin, met C.G. van Straalen als griffier.

Uitspraak

21.2711 WIA

Datum uitspraak: 12 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2021, 20/4102 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2022. Namens appellante is verschenen mr. Grijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster custom service voor
28,31 uur per week. Op 31 juli 2017 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 3 december 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 23 november 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 juli 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 15 juni 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 9 juli 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellante wel forse psychische beperkingen heeft, maar dat de belastbaarheid juist is weergegeven in de FML. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze verzekeringsarts heeft afdoende toegelicht dat uit de verklaring van 19 februari 2021 van psycholoog D. Pessers niet volgt dat appellante op de datum in geding meer beperkt is. Verder heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat zij als gevolg van haar psychische klachten meer beperkt is dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. De verzekeringsartsen hebben ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Appellante heeft gewezen op het verstoorde dag- en nachtritme en de belaste thuissituatie, waardoor sprake is van verminderde recuperatie en een verstoring van de energiebalans. Er had meer aandacht moeten worden besteed aan het dagverhaal.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 23 november 2019 heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante op 23 november 2019 wordt gevolgd. De aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding voor een ander oordeel. Het rapport van 18 november 2019 van de verzekeringsarts bevat een uitgebreide weergave van de anamnese. Daarbij is voldoende aandacht geschonken aan het dagverhaal van appellante. In verband met de psychische klachten zijn in de FML van 18 november 2019 forse beperkingen aangenomen met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren. Op basis van bestudering van de dossierstukken en de ingebracht informatie van de behandelaars, waaronder de brief van de psycholoog van 25 januari 2018, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt van de primaire verzekeringsarts onderschreven.
4.4.
De stelling van appellante dat een urenbeperking aangenomen moet worden, wordt niet ondersteund uit de medische stukken. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts onvoldoende aandacht heeft besteed aan het dagverhaal van appellante, dan wel dat hij in het kader van de verzekeringsgeneeskundige standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ had moeten doorvragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 juni 2020 toereikend gemotiveerd waarom een urenbeperking niet aan de orde is. Daarbij is van belang geacht dat geen sprake is van een aandoening die gepaard gaat met een groot verlies aan energie. Aanknopingspunten om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken zijn niet aanwezig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de taken die appellante verricht in verband met de zorg voor het gezin en huishouden niet worden betrokken bij de beoordeling van de belastbaarheid.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) C.G. van Straalen