ECLI:NL:CRVB:2023:958

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
21/2663 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsvermogen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die haar bezwaar tegen het besluit van het Uwv om haar aanvraag voor een Wajong-uitkering niet in behandeling te nemen ongegrond verklaarde. Appellante, geboren in 1975, had in 2019 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze omdat zij geen medische informatie had ingediend die haar arbeidsongeschiktheid tussen haar achttiende en drieëntwintigste jaar kon onderbouwen. In de bezwaarprocedure heeft appellante een rapport van een psycholoog ingebracht, maar het Uwv concludeerde dat er geen objectieve gegevens waren over haar functioneren in die periode. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het juiste beoordelingskader had toegepast en dat de FML, opgesteld door de verzekeringsarts, zorgvuldig was. Appellante stelde in hoger beroep dat haar beperkingen waren onderschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten. De Raad bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de beoordeling van de aanvraag op de juiste criteria was gebaseerd en dat de ontbrekende medische gegevens voor rekening van appellante kwamen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21 2663 WAJONG

Datum uitspraak: 17 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
14 juni 2021, 20/323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [Geboortedatum] 1975, heeft met een door het Uwv op 28 januari 2019 ontvangen formulier een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend met als doel om in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Op 15 april 2019 heeft appellante het spreekuur van een arbeidsdeskundige bezocht. In een brief van 14 mei 2019 heeft het Uwv appellante verzocht om vóór 1 juni 2019 medische informatie in te brengen waaruit zou kunnen blijken dat appellante tussen haar achttiende en drieëntwintigste jaar arbeidsongeschikt was. Toegelicht is dat zonder die informatie het niet mogelijk is om een beoordeling te doen. Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het Uwv de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat deze informatie niet is ingezonden.
1.2.
In bezwaar heeft appellante een rapport van 21 november 2018 van een GZ-psycholoog van Psychodiagnostiek en Advies Centrum Twente ingebracht. Op 24 oktober 2019 heeft appellante het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Op 20 december 2019 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat er geen objectieve gegevens aanwezig zijn omtrent het functioneren van appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd en de destijds gestelde diagnoses. Nu er geen objectieve medische informatie over het functioneren van appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd voorhanden is, is het niet mogelijk om een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op te stellen. Bij beslissing op bezwaar van 23 december 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 juni 2019 ongegrond verklaard.
1.3.
Het Uwv heeft naar aanleiding van de in beroep ingebrachte medische stukken van Dimence nader beoordeeld of appellante op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet recht heeft op een Wajong-uitkering. Na nieuw verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat dit niet het geval is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante per zeventien- en achttienjarige leeftijd en per 1 oktober 2004 belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een FML van 3 september 2020. Appellante wordt op zeventien- en achttienjarige leeftijd op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt geacht. Deze arbeidsongeschiktheid is alleen niet doorlopend. Per 1 oktober 2004, de datum van inwerkingtreding van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit), en in de vijf jaar daarna wordt appellante met haar beperkingen namelijk in staat geacht om met ten minste drie voor haar geschikte functies meer dan 75% van het voor haar geldende minimumloon te verdienen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv het juiste beoordelingskader heeft toegepast. Uitgaande van een zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 3 september 2020. Daarin is appellante in verband met haar matige verstandelijke beperking aangewezen op volledig voorgestructureerd werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft navolgbaar en overtuigend gemotiveerd waarom er in de FML niet meer beperkingen zijn aangenomen en dat per 1 oktober 2004 en in de vijf jaar daarna geen toename van beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak is geweest. De verstandelijke beperking is niet verergerd. Over de psychische klachten rondom het zeventien- en achttiende levensjaar zijn geen gegevens bekend. Het Oxazepam-gebruik dateert van ver daarna en uit de medische stukken blijkt niet waarom dit middel toen is voorgeschreven. In 2009 had appellante een in wisselende mate aanwezige stemmingsstoornis. Zij had toen wel toegenomen beperkingen, maar die kwamen niet voort uit dezelfde ziekteoorzaak, omdat voor de stemmingsklachten eerder geen beperkingen zijn aangenomen. Appellante heeft verder in 1990 (volgens de longarts) of in 1991 (volgens de huisarts) gedurende zes maanden een kuur met tuberculostatica gehad. Er mag vanuit worden gegaan dat appellante hierna genezen was. Op haar zeventiende- en achttiende jaar waren er dus geen beperkingen als gevolg van tuberculose. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen op zeventien- en achttienjarige leeftijd en per 1 oktober 2004 zijn onderschat. Appellante heeft gesteld dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat zij toen ook psychische en lichamelijke klachten had. Het enkel aangewezen zijn op volledig voorgestructureerd werk komt volgens appellante niet tegemoet aan de vele problemen die zij in het dagelijks leven heeft ervaren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nagelaten de Richtlijn Ontwikkelingsstoornissen Wajong (Richtlijn) bij de beoordeling te betrekken. Daarin wordt expliciet vermeld dat bij een verstandelijke beperking het arbeidsperspectief beperkt is, zowel vanwege de beperkte cognitieve en sociale vaardigheden als vanwege het onvermogen in veranderende omstandigheden adequaat te handelen. Volgens deze Richtlijn zou een matig verstandelijk beperkt persoon hooguit in staat kunnen worden geacht om arbeidsmatige dagbesteding te verrichten, dus arbeid waarbij prestatiedruk afwezig is en dient er ondersteuning op de werkvloer aanwezig te zijn om onverwachte zaken op te vangen. In het werk dat zij in het verleden heeft gedaan, heeft zij altijd een bepaalde vorm van ondersteuning en hulp gehad. In 1999 heeft appellante het doorgaans alleen bij psychische klachten voorgeschreven middel Oxazepam gekregen en zij is sinds 2007 in behandeling bij Dimence. Het is dan ook aannemelijk dat appellante in de tussenliggende periode niet klachtenvrij is geweest. Uit de stukken van Dimence blijkt bovendien dat de psychische klachten van appellante verband houden met de gebeurtenissen die zij met name in haar jeugd heeft meegemaakt. Uit informatie van de huisarts blijkt daarnaast dat appellante in 1993 nog voor tuberculose behandeld is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 30 januari 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Niet in geschil is dat de beoordeling van de aanvraag van appellante op grond van de juiste inhoudelijke criteria heeft plaatsgevonden.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met inachtneming van de beschikbare gegevens de gezondheidstoestand van appellante op zorgvuldige wijze beoordeeld. De omstandigheid dat nadere medische gegevens uit de hier relevante periode ontbreken moet, in aanmerking genomen dat appellante haar aanvraag meer dan vijfentwintig jaar na haar achttiende verjaardag heeft ingediend, voor haar rekening en risico blijven. Dat appellante in 1999 Oxazepam voorgeschreven heeft gekregen en dat appellante sinds 2007 werd behandeld in verband met psychische klachten die verband hebben met gebeurtenissen in haar jeugd, betekent niet zonder meer dat appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd en per 1 oktober 2004 in verband met die klachten beperkt was in haar functioneren. Om dat te kunnen vaststellen is nadere informatie nodig, die ontbreekt. Uit de gegevens van de huisarts over de tuberculose, en de enkele korte opmerking van de huisarts hierover op 1 oktober 2003, valt verder niet op te maken dat appellante hier op zeventien- en achttienjarige leeftijd en per 1 oktober 2004 nog door beperkt werd.
4.3.
Het beroep van appellante op de Richtlijn slaagt niet. Welke beperkingen voor het verrichten van arbeid als gevolg van een verstandelijke handicap moeten worden aangenomen zal in elk individueel geval op basis van zorgvuldig onderzoek moeten worden bepaald. Het Uwv heeft inzichtelijk toegelicht dat accurate gegevens ontbreken om op voldoende zorgvuldige wijze de beperkingen van appellante als gevolg van de verstandelijke beperking in de van belang zijnde periode vast te kunnen stellen.
4.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 7 oktober 2020 met juistheid uiteengezet dat de aanvraag van appellante mede moet worden beoordeeld aan de hand van het Schattingsbesluit, zoals dit per 1 oktober 2004 is komen te luiden. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.5.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
De griffier is verhinderd te ondertekenen