Uitspraak
22.3410 WIA
P.J.L.H. Coenen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die zich op 11 juni 2018 ziekmeldde met fysieke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 8 juni 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkheden-lijst (FML) adequaat waren.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat er inconsistenties in de FML waren. De Raad oordeelde echter dat er geen aanknopingspunten waren voor het standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was verricht. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat. De belasting in de geduide functies overschreed de vastgestelde medische belastbaarheid niet. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.