ECLI:NL:CRVB:2023:915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
21 / 2360 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant had beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, die zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van een bril en het griffierecht buiten behandeling hadden gesteld. De rechtbank had de beroepen van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij het griffierecht niet had betaald. De appellant stelde dat hij dacht dat hij het griffierecht had voldaan, maar kon dit niet onderbouwen, mede omdat zijn bankrekening geblokkeerd was. De rechtbank oordeelde dat het niet betalen van het griffierecht niet verschoonbaar was en dat de appellant niet voldeed aan de criteria voor vrijstelling van het griffierecht.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad kwam tot de conclusie dat de gronden van de appellant een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan. De Raad bevestigde dat zowel voor de procedure bij de Raad als voor de procedure bij de rechtbank een afzonderlijk griffierecht verschuldigd was. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21/2360 PW, 21/2361 PW, 21/2362 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2021, 20/5652, 20/5653 en 20/5654 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 16 mei 2023

PROCESVERLOOP

Met afzonderlijke besluiten van 15 april 2020 heeft het college twee aanvragen van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van een bril (aanvraag 1) en het griffierecht (aanvraag 2) buiten behandeling gesteld en een andere aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het entreegeld voor een procedure bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (aanvraag 3) afgewezen. Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 oktober 2020 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit over aanvraag 1 gegrond verklaard en aanvraag 1 alsnog afgewezen. Bij besluit van 21 oktober 2020 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit over aanvraag 2 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gevraagde bijzondere bijstand voor het griffierecht inmiddels is verleend. Bij besluit van 21 oktober 2020 (bestreden besluit 3) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit over aanvraag 3 gegrond verklaard en aan hem € 37,- bijzondere bijstand toegekend voor de kosten van entreegeld.
Appellant heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2023. Appellant heeft via een telefoonverbinding deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.

OVERWEGINGEN

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank.

Uitspraak van de rechtbank

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Over het beroep dat appellant heeft ingesteld tegen bestreden besluit 1 heeft de rechtbank het volgende overwogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant het griffierecht niet heeft betaald. Niet is gebleken dat het niet betalen van het griffierecht verschoonbaar is. Appellant heeft gesteld dat hij denkt dat hij het griffierecht wel heeft voldaan. Hij kan dit niet uitzoeken, omdat zijn bankpasje is ingeslikt en zijn bankrekening is geblokkeerd. Appellant heeft deze stellingen niet onderbouwd. De omstandigheid dat de bankrekening van appellant zou zijn geblokkeerd, komt voor rekening en risico van appellant.
2.2.
Over het beroep dat appellant heeft ingesteld tegen bestreden besluiten 2 en 3 heeft de rechtbank het volgende overwogen. Ook in deze zaken heeft appellant het griffierecht niet betaald. Appellant heeft weliswaar verzocht om vrijstelling van griffierecht in verband met betalingsonmacht, maar hij voldoet niet aan de hiervoor gestelde criteria. De rechtbank heeft dit duidelijk meegedeeld aan appellant en hem een termijn gegeven om alsnog het griffierecht te betalen.

Standpunt appellant

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij in twee zaken betalingsonmacht heeft aangevraagd. In de andere zaak heeft hij het griffierecht wel betaald, maar hij kan dit niet controleren omdat zijn bankpas is geblokkeerd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Appellant heeft op de zitting bij de Raad gesteld dat hij het betalen van het griffierecht in hoger beroep heeft rechtgezet, omdat hij het griffierecht voor de procedure bij de Raad wel heeft betaald. Deze grond slaagt niet. Zowel voor de procedure bij de Raad als voor de procedure bij de rechtbank is een afzonderlijk griffierecht verschuldigd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2023.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) E.X.R. Yi