ECLI:NL:CRVB:2023:902

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
21/1567 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing WIA-uitkering en causaal verband tussen klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die werkzaam was als medewerker elektrotechniek, meldde zich op 1 oktober 2012 ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten. Na een eerdere afwijzing van zijn WIA-aanvraag op 5 augustus 2014, heeft appellant zich opnieuw ziekgemeld met toegenomen klachten per 11 juli 2019. Het Uwv weigerde opnieuw een WIA-uitkering, omdat de toegenomen klachten niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als eerder vastgesteld. Appellant voerde aan dat er wel degelijk een causaal verband was en dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat er geen causaal verband was tussen de eerdere en de huidige klachten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om een onafhankelijk deskundige te benoemen, aangezien appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn verhaal te doen tijdens het spreekuur. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

21.1567 WIA

Datum uitspraak: 10 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2021, 20/2180 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. P. van Wegen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn dochter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker elektrotechniek. Hij heeft zich op 1 oktober 2012 ziek gemeld wegens lichamelijke en psychische klachten. Na voltooiing van de wachttijd heeft het Uwv appellant bij besluit van 5 augustus 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Daarna heeft appellant zich enkele malen opnieuw ziekgemeld.
1.2.
Op 12 december 2019 heeft appellant zich gemeld met toegenomen klachten per 11 juli 2019 en heeft het Uwv om een herbeoordeling verzocht. Appellant heeft op 7 januari 2020 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft in een rapport van 23 januari 2020 geconcludeerd dat er per 11 juli 2019 sprake was van een tijdelijke afname van de mogelijkheden, maar dat deze afname het gevolg is geweest van een andere problematiek dan waarvoor appellant eerder een WIA-uitkering heeft aangevraagd. Bij besluit van 28 januari 2020 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat appellant per 11 juli 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het bezwaar tegen het besluit van 28 januari 2020 is bij beslissing op bezwaar van 26 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 maart 2020 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is als volgt overwogen. Het onderzoek door het Uwv is zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de brieven van cardioloog M.L.J.M. van de Wetering, van 2 oktober 2019 en 13 november 2019 en het verslag van het echocardiogram van 2 september 2019 betrokken bij het onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat uit het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van 23 juli 2014 en 14 november 2014 in de eerdere WIA-procedure niet blijkt dat de klachten van appellant een cardiale oorsprong hadden. Appellant is bekend met hypertensie en dat was ook in 2014 het geval, naast psychische klachten en astma. De verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben goed gemotiveerd dat hypertensie een risicofactor vormt voor het krijgen van hart- en vaatzieken, maar dat het geen gegarandeerde voorspeller is. Hypertensie impliceert ook niet dat er een rechtstreekse oorzaak-gevolg relatie bestaat. Een acuut myocardinfarct op basis van een afsluiting van een kransslagader als oorzaak van klachten is niet hetzelfde als hypertensie, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank twijfelt niet aan het oordeel
van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat medisch gezien de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekte oorzaak.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij persisteert in de eerdere gronden van bezwaar en beroep. Er is sprake van een onvolledig en onzorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen. Er is een toename van beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak en ten onrechte is de WIA-aanvraag afgewezen. Appellant is alleen naar het spreekuur van de verzekeringsarts gegaan en heeft niet alles duidelijk uit kunnen leggen. Appellant verzoekt de Raad een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft opgemerkt dat appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden heeft ingediend en heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat bij appellant met ingang van 11 juli 2019 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 5 augustus 2014 in de zin van artikel 55 eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3348) dient buiten twijfel te staan dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 55 van de Wet WIA niet van toepassing zijn. De bewijslast rust in beginsel op degene die stelt dat er geen causaal verband is.
4.3.
De Raad overweegt dat de conclusie van het Uwv dat buiten twijfel is dat op 11 juli 2019 geen sprake is van toegenomen beperkingen afkomstig uit dezelfde ziekteoorzaak, afdoende is onderbouwd.
4.4.
Met betrekking tot de herhaalde hoger beroepsgrond van appellant dat er in 2014 al sprake was van hartklachten en dat daarom ten onrechte is geconcludeerd dat er sprake is van toegenomen beperkingen uit een andere ziekteoorzaak, is van belang dat appellant zich ziekgemeld heeft met psychische klachten, samenhangend met een arbeidsconflict. Daarbij speelden astmatische klachten en hypertensie. Appellant heeft zich per 11 juli 2019 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met hartklachten, waarvoor hij onder behandeling is bij een cardioloog. Het standpunt van appellant dat de hartklachten dezelfde klachten zijn als waarvoor hij eerder is uitgevallen, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 maart 2020 overtuigend besproken dat buiten twijfel staat dat er geen causaal verband is tussen de klachten waarmee appellant is uitgevallen en de klachten waarmee appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld. In 2014 zijn bij appellant hoge bloeddruk en daarmee verband houdende klachten vastgesteld. Maar geen cardiale afwijkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich mede gebaseerd op de brieven van de appellant behandelend cardioloog. Aangezien er voldoende informatie beschikbaar is en er geen twijfel is over het standpunt van het Uwv, is er geen reden om een onafhankelijk deskundige te raadplegen, zoals door appellant is verzocht.
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij, omdat hij alleen op het spreekuur van de verzekeringsarts is verschenen, niet alles heeft begrepen en kunnen zeggen. In het rapport van de verzekeringsarts van 23 januari 2020 staat dat appellant op het spreekuur is vergezeld van zijn dochter (en kleindochter). Appellant was dus niet alleen op dit spreekuur. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat appellant zijn verhaal heeft kunnen doen. Verder heeft appellant niet onderbouwd dat informatie die van belang is voor de beoordeling door de verzekeringsarts, buiten beschouwing is gebleven.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.M. Geurtsen