Uitspraak
22.1979 ZW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld na een bedrijfsongeval. Appellante, werkzaam als magazijnmedewerker, had zich op 26 juni 2019 ziekgemeld en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 25 juli 2020, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) hadden moeten worden aangenomen, met name vanwege psychische klachten.
De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij op de datum in geding psychische klachten had die niet waren erkend. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen bewijs was dat appellante op de datum in geding psychische klachten had die aanleiding gaven tot het aannemen van beperkingen in de FML. De Raad concludeerde dat de medische beoordelingen van het Uwv zorgvuldig waren en dat de door appellante overgelegde adviezen uit een letselschadeprocedure geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere conclusies konden ondermijnen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellante geschikt waren en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van K.M. Geerman als griffier.