ECLI:NL:CRVB:2023:893

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
22/2381 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich op 9 februari 2018 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar was, maar dat hij niet meer geschikt was voor zijn laatst verrichte werk. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant voldoende zorgvuldig was uitgevoerd.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte de stellingen van het Uwv voor juist houdt en dat er een gebrek aan beroepsmatige medische deskundigheid is. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank afdoende heeft gemotiveerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen aanwijzingen zijn dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De Raad heeft de beroepsgrond van appellant verworpen en bevestigd dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt zijn voor appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier.

Uitspraak

22.2381 WIA

Datum uitspraak: 11 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
20 juni 2022, 21/1029 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.J. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2023. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als logistiek medewerker voor 37,38 uur per week. Op 9 februari 2018 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 september 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft voorbeeldfuncties geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 63,70%. Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft het Uwv appellant met ingang van 7 februari 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 oktober 2020 bij besluit van 19 maart 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van het Uwv naar de beperkingen van appellant voldoende zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Van belang is geacht dat het Uwv bekend is met de fysieke en psychische klachten van appellant en dat de verzekeringsarts de objectiveerbare beperkingen in een FML heeft neergelegd. De rechtbank heeft geen reden gevonden om aan te nemen dat het Uwv de beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft gewezen op een brief van de behandelend psychiater van 17 september 2020, maar de rechtbank volgt de toelichting van het Uwv dat deze brief kenbaar is betrokken bij de beoordeling en dat hiervoor passende beperkingen zijn aangenomen. Ook is de rechtbank van oordeel dat door het Uwv voldoende is toegelicht dat appellant niet voldoet aan de criteria voor het aannemelijk achten van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ of een verdergaande urenbeperking. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gevonden voor het oordeel dat de voorbeeldfuncties niet geschikt zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte, althans
onvoldoende gemotiveerd, de stellingen van het Uwv, en dan in het bijzonder die van de verzekeringsartsen, voor juist houdt. Appellant heeft erop gewezen dat het de rechtbank ontbreekt aan beroepsmatige medische deskundigheid. Het oordeel van de rechtbank
over de medische aspecten van de zaak beperkt zich daarom tot een algemene beoordeling van zorgvuldig handelen en naleven van protocollen. Appellant stelt dat een inhoudelijke medische beoordeling ontbreekt, terwijl die wel de basis vormt voor het antwoord op de vraag of, en in welke mate, appellant arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 7 februari 2020 heeft vastgesteld op 63,70%.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat het de rechtbank aan medische deskundigheid ontbreekt om de rapporten van de verzekeringsartsen te beoordelen slaagt niet. Terecht heeft de rechtbank in dit verband gewezen de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226. Aan de hand van de stappen die zijn geformuleerd in deze uitspraak heeft de rechtbank afdoende gemotiveerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht door het Uwv en dat er geen aanwijzingen zijn dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Appellant heeft in hoger beroep geen gegevens ingediend die aanleiding geven voor twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) S.C. Scholten