ECLI:NL:CRVB:2023:893
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich op 9 februari 2018 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar was, maar dat hij niet meer geschikt was voor zijn laatst verrichte werk. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant voldoende zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de rechtbank ten onrechte de stellingen van het Uwv voor juist houdt en dat er een gebrek aan beroepsmatige medische deskundigheid is. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank afdoende heeft gemotiveerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht en dat er geen aanwijzingen zijn dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. De Raad heeft de beroepsgrond van appellant verworpen en bevestigd dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt zijn voor appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier.