ECLI:NL:CRVB:2023:890
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA en de beëindiging van de WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WIA-uitkering te beëindigen. Appellant was eerder in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid door diverse medische aandoeningen. Hij heeft echter gemeld dat zijn gezondheidstoestand verslechterd was, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts van het Uwv heeft vastgesteld dat de beperkingen van appellant per 15 november 2020 niet zijn toegenomen ten opzichte van eerdere beoordelingen. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en appellant ging hiertegen in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn gezondheidstoestand was verslechterd, niet overtuigend geacht. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat de WIA-uitkering daarom terecht was beëindigd. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het proces van arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.