ECLI:NL:CRVB:2023:889

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
20/4389 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag export Wajong-uitkering naar Duitsland zonder objectieve medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag door appellante voor het exporteren van haar Wajong-uitkering naar het buitenland. Appellante, die sinds 16 januari 2012 een Wajong-uitkering ontvangt, had een aanvraag ingediend om haar uitkering te exporteren naar Duitsland, waar zij samen wilde wonen met haar vriend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 26 maart 2019 afgewezen, omdat er geen objectieve medische onderbouwing was voor de zwaarwegende redenen die appellante aanvoerde om in Duitsland te gaan wonen.

De rechtbank Limburg heeft in een eerdere uitspraak op 10 november 2020 het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de beëindiging van haar uitkering zou leiden tot onbillijkheid van overwegende aard, omdat zij afhankelijk is van haar vriend voor verzorging. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 maart 2023, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. Y. Kayabasi, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.M.C.M. Levels.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag in stand heeft gelaten. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat er zwaarwegende redenen zijn voor haar om in Duitsland te gaan wonen, en dat de door haar ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor export van de Wajong-uitkering naar het buitenland in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

20/4389 WAJONG
Datum uitspraak: 11 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 10 november 2020, 19/2757 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 26 maart 2019 heeft het Uwv de aanvraag van appellante voor het exporteren van haar Wajong-uitkering naar het buitenland afgewezen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 27 augustus 2019 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. Y. Kayabasi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak, deels via videobellen, behandeld op een zitting van 30 maart 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kayabasi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt met ingang van 16 januari 2012 een uitkering grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.2.
Bij brief van 5 februari 2019 heeft appellante een aanvraag gedaan voor het exporteren van haar Wajong-uitkering naar het buitenland. Daarbij heeft zij vermeld dat zij graag wil gaan samenwonen met haar vriend die in Duitsland woont en in feite haar primaire verzorger is. Vervolgens heeft er een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Een verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de zwaarwegende redenen zoals genoemd in het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Besluit Beleidsregels) niet op appellante van toepassing zijn en er evenmin sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Bij besluit van 26 maart 2019 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat de Wajong-uitkering zal worden ingetrokken als zij zich definitief gaat vestigen in het buitenland. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 augustus 2019 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft benadrukt dat het exportverbod van de Wajong-uitkering het uitgangspunt is en toepassing van de hardheidsclausule de uitzondering. De uitzonderlijke situaties zijn door het Uwv enerzijds expliciet genoemd in het Besluit Beleidsregels en moeten voor het overige voldoen aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. Daarbij is het aan appellante om feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan tot onbillijkheid van overwegende aard geconcludeerd kan worden. De rechtbank heeft in dat wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding gezien te twijfelen aan de conclusies en bevindingen van de verzekeringsartsen. Duidelijk is dat appellante kampt met ernstige psychoproblematiek en dat zij een veilige en vertrouwde woonomgeving nodig heeft, waarbij voorzien is in zorg en begeleiding. De rechtbank mist echter, net als het Uwv, een objectieve medische onderbouwing waarom er zwaarwegende redenen zijn die maken dat appellante moet kunnen samenwonen met haar vriend in Duitsland zónder dat dit leidt tot beëindiging van de uitkering. Hoezeer de rechtbank er begrip voor heeft dat appellante met haar vriend een leven wil opbouwen en hoe logisch het is dat zij zich beter voelt in zijn nabijheid, zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de noodzakelijke zorg en begeleiding uitsluitend van haar vriend kan krijgen. Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat niet gezegd kan worden dat de vriend niet naar Nederland kan komen om bij appellante te wonen. Ontegenzeggelijk zal dat voor hem een enorme stap zijn die gepaard gaat met de nodige onzekerheid, maar daarmee is niet gezegd dat het onmogelijk is. Tevens merkt de rechtbank op dat niet is onderbouwd dat het inkomen van de vriend niet toereikend is om daarvan met zijn tweeën te kunnen leven. Dat appellante niet ook nog financieel afhankelijk wil zijn van haar vriend, vindt de rechtbank begrijpelijk, maar ook dat hoefde voor het Uwv geen reden te zijn om de export van de uitkering toe te staan. Hoe appellante en haar vriend hun financiën regelen, is ingegeven door hun eigen keuze.
Het standpunt van appellante
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat beëindiging van de uitkering wel degelijk zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Appellante is voor haar verzorging afhankelijk van haar vriend. Ook zou zij aanmerkelijk nadeel ondervinden als gevolg van het eindigen van de Wajong-uitkering. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante informatie van een klinisch psycholoog van 14 april 2020 en 11 januari 2021 en van een psychiater van 3 juli 2020 ingebracht.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de afwijzing van de aanvraag van appellante voor export van haar Wajong-uitkering naar het buitenland in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen dat het Uwv de aanvraag van appellante voor export van haar Wajonguitkering naar het buitenland terecht heeft afgewezen. Het Uwv heeft op goede gronden geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid om (in afwijking van het bepaalde in artikel 2:11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong) het recht van appellante op uitkering bij vast verblijf in het buitenland niet te beëindigen. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben in de rapporten van respectievelijk 25 februari 2019 en 27 augustus 2019 gemotiveerd concludeerd dat een objectieve medische onderbouwing waarom er zwaarwegende redenen zijn die maken dat appellante moet kunnen samenwonen met haar vriend in Duitsland ontbreekt. De door appellante in hoger beroep ingebrachte medische informatie geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de overgelegde brieven van de klinisch psycholoog van 14 april 2020 en de psychiater van 3 juli 2020 blijkt dat appellante graag wil samenwonen met haar vriend in Duitsland, maar wordt voor een noodzaak daartoe geen medische onderbouwing gegeven. In de overgelegde brief van 11 januari 2021 vermeldt de klinisch psycholoog:
“Sinds 2016 heeft cliënte een vriend in Duitsland en spreekt ze de wens uit een toekomst samen met hem op te bouwen. Het kunnen samenwonen met haar partner zal cliënte meer stabiliteit kunnen geven door toename van structuur en nabije steun. Daarbij kan cliënte ook groeien in zelfvertrouwen, geluk doordat, na zeer vele jaren worstelen, cliënte kan leren om in kleine stappen te gaan werken aan toekomst en opbouwen van een sociaal functioneren. Daarbij is een veilige omgeving een essentiële voorwaarde gezien haar voorgeschiedenis.”Hoezeer de Raad ook de wens van appellante om met haar vriend een leven op te bouwen kan invoelen, het feit dat het samenwonen met haar vriend appellante meer stabiliteit, zelfvertrouwen en geluk kan brengen is onvoldoende om te concluderen dat sprake is van de zwaarwegende reden om buiten Nederland te gaan wonen, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit Beleidsregels. Ook anderszins is niet gebleken van zwaarwegende redenen die kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Gelet op het voorgaande wordt niet toegekomen aan de vraag of appellante aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van het eindigen van haar Wajonguitkering aanmerkelijk (financieel) nadeel zal ondervinden.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag van appellante voor export van haar Wajong-uitkering naar het buitenland in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.M. Geurtsen

BIJLAGE

In artikel 2:11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod op grond van artikel 2:13 derde lid, van de Wajong(de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheids-uitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
In artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit Beleidsregels is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt: […]
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
In de toelichting op het Besluit Beleidsregels is ten aanzien van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c, aangegeven dat de redenen waarom de verzorgende personen buiten Nederland gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en niet in overwegende mate gebaseerd kunnen zijn op een eigen keuze. Verder is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en dat er ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. Het Uwv beoordeelt de omstandigheden zoals die van toepassing zijn op het moment dat de cliënt buiten Nederland gaat wonen.