ECLI:NL:CRVB:2023:883

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
22/1572 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die zich op 13 december 2017 ziek meldde, betwistte de juistheid van de vastgestelde beperkingen en de geschiktheid van de voorgehouden functies. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen correct waren vastgesteld. Appellante stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische situatie, waaronder diabetes en het Ehlers-Danlos syndroom, en dat haar psychische klachten niet adequaat waren beoordeeld. De Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% had vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

22 1572 WIA

Datum uitspraak: 11 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2022, 20/3220 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H. Sanli, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sanli. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.C.M. Levels.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor gemiddeld 37,65 uur per week. Op 13 december 2017 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 18 november 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 12 december 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 21 oktober 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 25 september 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 16 oktober 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op toereikende wijze heeft uitgelegd dat een autisme spectrum stoornis bij appellante niet overtuigend is vastgesteld. Hierbij heeft hij in aanmerking genomen dat bij onderzoek door de psychiater geen hetero-anamnese is afgenomen met leden van het stamgezin waardoor het een screenend onderzoek is geweest. Er zijn hierbij bij appellante aanwijzingen gezien voor de stoornis, maar er was kennelijk onvoldoende aanleiding om de stoornis bij appellante daadwerkelijk vast te stellen. Ten aanzien van de beperkingen aan de handen heeft de rechtbank overwogen dat door Ergatis uitgebreid onderzoek is gedaan naar de aspecten fijne motoriek, handgrepen, kracht, schroefbewegingen, tastzin en sensibiliteit. De uitkomsten van dit onderzoek zijn door Ergatis vertaald naar beperkingen in een FML ten aanzien van knijp-/grijpkracht, repetitieve hand-/vingerbewegingen (repeterend werken in combinatie met kracht) en schroefbewegingen. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen overgenomen. Gezien de bevindingen van het uitgebreide onderzoek door Ergatis heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid hiervan. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de overige lichamelijke beperkingen van appellante zijn onderschat. De rechtbank heeft overwogen dat appellante bij de verzekeringsartsen niet heeft vermeld dat zij aan diabetes lijdt en dit ook niet aannemelijk heeft gemaakt met medische stukken. In reactie op de door appellante ingediende brief van 23 september 2019 van een cardioloog, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat bij appellante sprake is van een hoge bloeddruk. Klachten die daarmee gepaard gaan zijn kortademigheid en longoedeem. Kortademigheid ontstaat bij inspanning en in de FML is appellante op inspanning beperkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om aanvullende beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het standpunt van het Uwv dat een urenbeperking bij appellante niet aan de orde is, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd. De verzekeringsarts van Ergatis heeft onderkend dat vermoeidheid een bekend symptoom is bij
Ehlers-Danlos syndroom en ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarvan uitgegaan maar heeft overwogen dat daarmee al rekening is gehouden met een beperking voor werken in de nacht- en avonduren. Onder verwijzing naar het door de verzekeringsarts beschreven dagverhaal waaruit een normaal dag- en nachtritme blijkt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een verstoorde slaap. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat appellante niet in staat is om de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was. In tegenstelling tot wat de rechtbank heeft overwogen, was het onderzoek dat op verzoek van de bedrijfsarts is uitgevoerd door Ergatis niet uitgebreid. Er is destijds slechts een brief met vijf vragen aan haar toegestuurd en Ergatis heeft geen psychisch onderzoek gedaan. Appellante heeft er verder op gewezen dat eerder onderzoeken zijn gedaan door de bedrijfsarts van haar (ex-)werkgever en een arbeidsdeskundige die tot een andere conclusie over haar belastbaarheid kwamen. Verder heeft appellante gesteld dat zij volledig arbeidsongeschikt is, althans dat haar beperkingen zijn onderschat. Er is bij het vaststellen van haar arbeidsbeperkingen onvoldoende rekening gehouden met het feit dat zij lijdt aan diabetes en met de alsmaar toenemende lichamelijke klachten die voortvloeien uit het
Ehlers-Danlos syndroom. Zij is als gevolg van deze klachten genoodzaakt om silversplints te dragen aan beide handen en armen en is afhankelijk van een elektrische rolstoel. Ook ervaart appellante beperkingen met betrekking tot concentreren, toenemende vermoeidheid en het omgaan met conflicten. Volgens appellante is er onvoldoende rekening mee gehouden dat zij een autisme spectrum stoornis heeft. Hoewel de diagnose niet met zekerheid kan worden vastgesteld, zijn er voldoende aanwijzingen die het bestaan van een dergelijke stoornis bevestigen. Ook is ten onrechte voorbijgegaan aan de brief van de cardioloog die appellante in beroep heeft ingediend en het feit dat haar slaapritme verstoord is. Appellante is van mening dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Wat betreft de geselecteerde functies heeft appellante aangevoerd dat dynamische handelingen en statische houdingen daarin niet zijn te voorkomen en het hand- en vingergebruik erg belangrijk is. Zij acht de functies daarom niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 12 december 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek gedaan en appellante gezien op het spreekuur. Daar is een uitgebreide anamnese afgenomen en is appellante psychisch en lichamelijk onderzocht. Het lichamelijk onderzoek is relatief beperkt geweest, omdat appellante vlak daarvoor uitgebreid is onderzocht door Ergatis. De stelling van appellante dat er bijna geen onderzoek door Ergatis zou hebben plaatsgevonden, is niet in overeenstemming met het rapport van Ergatis van 21 oktober 2019. Uit dat rapport blijkt dat onder andere een reumatologisch onderzoek en een fysiek belastbaarheidsonderzoek heeft plaatsgevonden. Dat de verzekeringsartsen meer zelfstandig onderzoek hadden moeten doen omdat er naast het rapport van Ergatis ook rapporten van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige van de werkgever aanwezig zijn die van het standpunt van Ergatis afwijken, wordt niet gevolgd. Uit de in het dossier aanwezige stukken blijkt dat de bedrijfsarts aanvankelijk is uitgegaan van een lage belastbaarheid. Nadat een aanvraag voor een IVA-uitkering met verkorte wachttijd is afgewezen, heeft de bedrijfsarts, gezien het stagnerende beloop van het functionele herstel van appellante, het onderzoek bij Ergatis aangevraagd. Het onderzoek van Ergatis is uitgebreid en inzichtelijk gemotiveerd en ligt dicht bij de datum in geding en het spreekuur zodat voor de verzekeringsarts geen aanleiding bestond zelf een meer uitgebreid lichamelijk onderzoek te verrichten. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en kennisgenomen van de bezwaargronden, het verslag van de hoorzitting en de informatie uit de behandelend sector.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen van appellante juist zijn vastgesteld en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, zoals weergegeven onder 2, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep was bekend met het gegeven dat appellante silversplints draagt en gebruik maakt van een rolstoel en heeft deze gegevens meegewogen bij de beoordeling. Uit het rapport van Ergatis blijkt dat bij het belastbaarheidsonderzoek onder andere uitgebreid onderzoek aan de handen heeft plaatsgevonden op grond waarvan verschillende beperkingen zijn vastgesteld. Appellante heeft haar standpunt dat er meer beperkingen voor haar handen aangenomen hadden moeten worden niet onderbouwd met medische gegevens. Hetzelfde geldt voor het standpunt dat sprake zou zijn van psychische klachten. De verwijzing ter zitting naar de brief van revalidatiearts E.P.F. Janssen van 19 januari 2018 is daarvoor onvoldoende, omdat in die brief voornamelijk uitleg en advies wordt gegeven over het (leven met het) Ehlers-Danlos syndroom. Dat depressie een mogelijke klacht is als gevolg van Ehlers-Danlos maakt niet dat bij appellante op de datum in geding ook sprake was van een depressie. Ook de claim van appellante dat sprake is van alsmaar toenemende lichamelijke klachten die voortvloeien uit het Ehlers-Danlos syndroom maken het oordeel niet anders. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) moeten de situatie van appellante beoordelen op de datum in geding, te weten 12 december 2019. Toegenomen klachten en/of beperkingen na deze datum kunnen in deze procedure niet worden meegenomen. Op de zitting heeft appellante nog aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar slaapstoornis. Uit het dossier blijkt echter niet dat er sprake is van een slaapstoornis en appellante heeft haar standpunt niet met medische stukken onderbouwd. Voor zover zij bedoeld heeft deze grond aan te voeren in verband met de OSAS wordt opgemerkt dat uit het dossier blijkt dat appellante goed is ingesteld op een CPAP. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat een gemiddeld aantal ademstops van 3,1 per uur geen aanleiding geeft voor aanvullende beperkingen.
4.6.
Omdat geen aanleiding wordt gezien om te twijfelen aan het medische oordeel, wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2023.
(getekend) S.B. Smit- Colenbrander
(getekend) D. Schaap