ECLI:NL:CRVB:2023:877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
22/960 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over recht op loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering van een werkneemster. De werkneemster was sinds 24 augustus 2017 arbeidsongeschikt door lichamelijke en psychische klachten en had op 6 mei 2019 een uitkering aangevraagd. Het Uwv kende haar per 22 augustus 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toe, omdat zij toen 35,67% arbeidsongeschikt was. Zowel de werkneemster als haar werkgever, appellante, maakten bezwaar tegen dit besluit. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv in het bestreden besluit niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de werkneemster niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige in hoger beroep een afdoende onderbouwing had gegeven voor de mate van arbeidsongeschiktheid, maar dat het eerdere besluit in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad besloot dat er geen sprake was van benadeling door de aanvulling van de motivering en dat de schending van artikel 7:12 van de Awb gepasseerd kon worden op basis van artikel 6:22 van de Awb.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 3.348,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv het griffierecht in beroep en hoger beroep diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi.

Uitspraak

22 960 WIA

Datum uitspraak: 10 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 februari 2022, 19/7058 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkneemster] te [woonplaats] (werkneemster)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Gomes hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij brief van 14 december 2022 met een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gereageerd op een vraag van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2023. Namens appellante is
mr. Gomes verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind. Werkneemster is verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werkneemster was laatstelijk bij appellante werkzaam als medewerker service voor
26,38 uur per week. Op 24 augustus 2017 is zij voor dit werk vanwege lichamelijke en psychische klachten uitgevallen. Op 6 mei 2019 heeft werkneemster het Uwv verzocht haar in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Een verzekeringsarts heeft werkneemster op 18 juni 2019 onderzocht en de belastbaarheid neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 juni 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat werkneemster niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 16 juli 2019 heeft het Uwv werkneemster met ingang van 22 augustus 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij met ingang van die datum 35,67% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Zowel appellante als werkneemster hebben tegen het besluit van 22 augustus 2019 bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen zoals neergelegd in de FML van 18 juni 2019. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit preventief oogpunt het tijdelijk noodzakelijk geacht de FML op 16 oktober 2019 aan te scherpen met een beperking op het avond- en nachtwerk en een urenbeperking van 4 uur per dag, gedurende 20 uur per week. De prognose ten aanzien van de beperkingen op het psychisch vlak acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep op middellange termijn (een tot twee jaar) gunstig. Met deze aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geduide functies verworpen. Omdat met de aangepaste FML geen functies kunnen worden geselecteerd, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Bij besluit van 4 november 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en vastgesteld dat werkneemster vanaf 22 augustus 2019 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering naar volledige, maar niet duurzame, arbeidsongeschiktheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte lichamelijke en psychische klachten en de informatie van de behandelend sector zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van werkneemster hebben gemist. De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 16 oktober 2019 en 11 januari 2020 waarbij de informatie van revalidatiearts van 19 december 2018 uitdrukkelijk is meegewogen, voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom verbetering van de belastbaarheid van werkneemster op psychisch vlak op middellange termijn (een tot twee jaar), gunstig is. Dit zal ertoe leiden dat de (tijdelijke) urenbeperking kan vervallen en dat ook de nader vastgestelde beperkingen voor avond- en nachtwerk kan vervallen waarmee werkneemster conform de FML van 18 juni 2019 belastbaar is. Met de rapporten van 19 februari 2020 en 27 januari 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat, uitgaande van de FML van 18 juni 2019, werkneemster in staat is tot het verrichten van de functies van administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100), receptionist (SBC-code 315120) en telefonisch verkoper (SBC-code 315173). Voldoende inzichtelijk is dat deze functies passen bij de bekwaamheden van werkneemster, waarmee zij niet reeds op basis van de duurzame beperkingen volledig arbeidsongeschikt moet worden beschouwd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat in het kader van de beoordeling van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, de voor werkneemster geduide (fictieve) functie van receptionist/telefoniste, SBC-code 315120 met functienummer 9431.0059.059, niet passend is omdat uit de arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat voor deze functie enige ervaring met PC's is vereist waarbij als voorbeeld wordt genoemd, tekstverwerking en spreadsheets. Dit is een werkervaringseis en werkneemster voldoet hier niet aan. Omdat deze functie vervalt, resteren er onvoldoende functies en moet werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt bevonden worden waardoor zij per 22 augustus 2019 recht heeft op een IVA-uitkering. Naast deze grond heeft appellante de in beroep aangevoerde gronden herhaald dat de functie van receptioniste ook niet geschikt is vanwege de onvoorspelbare werksituatie en omdat er sprake is van het omgaan met conflicten. De functie administratief ondersteunend medewerker met SBC-code 315100, is niet passend omdat in die functie een uur gezeten moet worden terwijl voor werkneemster een beperking geldt tot 30 minuten aaneengesloten zitten. Dit maakt dat op basis van de FML onvoldoende functies resteren en dat werkneemster hierdoor recht heeft op een IVA-uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft een rapport van 12 december 2022 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie van receptionist/telefoniste in de SBC-code 315120 met functienummer 9431.0059.059 alsnog laten vervallen en vervolgens binnen deze SBC-code een functie bijgeduid die acht arbeidsplaatsen vertegenwoordigt. Op basis van de functies receptionist (SBC-code 315120), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en telefonisch verkoper
(SBC-code 315173), heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 49,3% waardoor werkneemster niet op arbeidskundige gronden volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is uitsluitend in geschil de vraag of de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies in het kader van de vraag of sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, passend zijn voor werkneemster.
4.2.
In het rapport van 12 december 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in reactie op de hoger beroepsgrond, de functie van receptionist/telefoniste in de SBC-code met functienummer 9431.0059.059 alsnog laten vervallen.
4.3.
Omdat in de SBC-code 315120 te weinig arbeidsplaatsen resteerden, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep binnen de SBC-code 315120, de functie medewerker receptie met functienummer 9712.0003.010 bijgeduid die acht arbeidsplaatsen vertegenwoordigt. Daarmee is in de SBC-code 315120 voldaan aan het vereiste van minimaal drie arbeidsplaatsen. De arbeidsongeschiktheidsschatting op grond waarvan er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van de werkneemster, berust op de functies receptionist (SBC-code 315120), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en telefonisch verkoper (outbound) (SBC-code 315173) op grond waarvan een arbeidsongeschiktheid is berekend van 49,3%.
4.4.
De gronden die appellante aanvullend tegen de medische geschiktheid van de functies naar voren heeft gebracht, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De grond dat de functie van receptionist niet geschikt is vanwege de onvoorspelbare werksituatie en het omgaan met conflicten, slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat er in de functie sprake is van een voorspelbare werksituatie omdat de taken zijn afgebakend en dagelijks terugkerend zijn. Wat betreft het omgaan met conflicten heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeld dat
dit een enkele keer per jaar mogelijk is en niet afwijkend is van de dagelijkse leefpraktijk en men werkt onder directe leiding waardoor ondersteuning of doorverwijzing mogelijk is. Dat de functie van administratief ondersteunend medewerker niet geschikt is voor werkneemster vanwege het lang zitten, slaagt evenmin. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 19 februari 2020 en 27 januari 2021 afdoende gemotiveerd dat in deze functie veel regelmogelijkheden zijn om het zitten te kunnen onderbreken. Dit betekent dat de geduide functies geschikt zijn voor werkneemster.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 22 augustus 2019 volledig maar niet duurzaam is. Omdat eerst in hoger beroep een afdoende arbeidskundige onderbouwing is gegeven voor het bestreden besluit, is de conclusie dat dit besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, zodat dit besluit in zoverre in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat aannemelijk is dat geen sprake is van benadeling door de aanvulling van de motivering, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep. De proceskosten worden begroot op
€ 3.348,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting in beroep, 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor de zitting in hoger beroep, ter waarde van € 837,- per punt en een wegingsfactor 1). Tevens wordt bepaald dat het Uwv het griffierecht in beroep en hoger beroep dient te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 3.348,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 893,- (€ 345,- en € 548,- in hoger beroep) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023.
(getekend) C. Karman
(getekend) E.X.R. Yi