ECLI:NL:CRVB:2023:876
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante. Appellante, die als peuterspeelzaalleidster werkte, was sinds 2010 arbeidsongeschikt door polsklachten en had in 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had haar per 7 oktober 2020 geen recht meer op een WIA-uitkering toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar psychische beperkingen onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 december 2020 correct was. De Raad bevestigde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. Hoewel de Raad erkende dat het bestreden besluit aanvankelijk niet deugdelijk gemotiveerd was, oordeelde zij dat dit gebrek geen invloed had op de uitkomst van de zaak. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de proceskostenveroordeling en veroordeelde het Uwv tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.379,88 bedroegen, inclusief griffierechten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te motiveren waarom bepaalde beperkingen niet zijn erkend. De Raad bevestigde dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid niet alleen gebaseerd is op de subjectieve klachten van de appellante, maar op objectief vastgestelde beperkingen.