ECLI:NL:CRVB:2023:870
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 februari 2022. De rechtbank had in die uitspraak een proceskostenveroordeling uitgesproken. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft hoger beroep ingesteld, maar trok dit hoger beroep op 11 oktober 2022 in. Betrokkene, die in deze zaak vertegenwoordigd werd door mr. C.J. de Wever, heeft verzocht om een proceskostenveroordeling in verband met de intrekking van het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat op basis van artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten bij intrekking van het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten die betrokkene heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep redelijkerwijs vergoed moeten worden. De totale proceskostenvergoeding is vastgesteld op € 2.031,-, bestaande uit € 1.194,- voor de kosten in bezwaar en € 837,- voor de kosten in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.