Arrest Van Delft e.a. punten 46-49
46. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat zonder dat hij op grond van het bepaalde in artikel 13, lid 2, sub a tot en met d, of de artikelen 14 tot en met 17 van dezelfde richtlijn aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont van toepassing is. Volgens vaste rechtspraak is voormeld artikel 13, lid 2, sub f, onder meer van toepassing op personen die iedere activiteit definitief hebben gestaakt (arresten van 11 juni 1998, Kuusijärvi, C‑275/96, Jurispr. blz. I‑3419, punten 39 en 40, en 11 november 2004, Adanez-Vega, C‑372/02, Jurispr. blz. I‑10761, punt 24).
47. Deze algemene bepaling, die is opgenomen in titel II van verordening nr. 1408/71, getiteld „Vaststelling van de toe te passen wetgeving”, geldt evenwel alleen voor zover de bijzondere bepalingen voor de verschillende categorieën uitkeringen van titel III van dezelfde verordening niet in uitzonderingen voorzien (zie arrest van 27 mei 1982, Aubin, 227/81, Jurispr. blz. 1991, punt 11).
48. De artikelen 28 en 28 bis van die verordening, die staan in titel III, hoofdstuk 1, daarvan, onder het kopje „Ziekte en moederschap”, wijken van die algemene regels af voor wat betreft de verstrekkingen bij ziekte aan rechthebbenden op een pensioen of rente die wonen in een andere lidstaat dan de staat die het pensioen of de rente verschuldigd is.
49. In een situatie zoals die aan de orde in de hoofdgedingen heeft de verwijzende rechterlijke instantie derhalve terecht de artikelen 28 en 28 bis van verordening nr. 1408/71en niet artikel 13, lid 2, sub f, van deze verordening toepasselijk geacht.