ECLI:NL:CRVB:2023:849
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en verzekeringsgeneeskundige beoordeling
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 mei 2023 uitspraak gedaan. Appellante, die zich op 1 mei 2012 ziekmeldde, heeft meerdere keren verzocht om een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft in verschillende besluiten vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft haar verzoeken om een WIA-uitkering afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken voldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat het Uwv de belastbaarheid van appellante correct heeft ingeschat.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat haar beperkingen zijn onderschat. Ze heeft medische informatie overgelegd die volgens haar aantoont dat ze volledig arbeidsongeschikt is. De Raad heeft echter geoordeeld dat de gronden van appellante in essentie een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 21 september 2017 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hebben dat de beperkingen van appellante zijn toegenomen, maar dat deze niet leiden tot een recht op een WIA-uitkering. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat verdergaande beperkingen voor de psychische klachten of een urenbeperking noodzakelijk zijn. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen is afgewezen, omdat er geen twijfel bestaat aan de juistheid van de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.