ECLI:NL:CRVB:2023:822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
21 / 3437 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder en beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart (GPK) type bestuurder is afgewezen. Appellant had op 4 november 2018 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag op 21 mei 2019 afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de criteria voor het verkrijgen van een GPK. De rechtbank oordeelde dat het college geen dwangsom hoefde te betalen, omdat het binnen de gestelde termijn een besluit had genomen. Appellant stelde dat het college in strijd met het verbod op détournement de pouvoir had gehandeld en dat zijn medische omstandigheden de toekenning van een GPK rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken. De Raad concludeert dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid en dat het onderzoek naar de medische geschiktheid van appellant voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een GPK type bestuurder. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.3437 BABW

Datum uitspraak: 19 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 augustus 2021, 20/3855 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. de Beet hoger beroep ingesteld.
Mr. R. Verspaandonk, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld en de gronden van hoger beroep ingediend.
Mr. H.A.E. van Soest, advocaat, heeft zich als gemachtigde gesteld van het college. Namens het college heeft zij een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verspaandonk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Soest.

OVERWEGINGEN

De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 4 november 2018 een aanvraag ingediend om een gehandicaptenparkeerkaart (GPK) type bestuurder.
1.2.
Appellant heeft tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft bij uitspraak van 7 mei 2019, verzonden op 9 mei 2019, het college opgedragen om alsnog een besluit op de aanvraag te nemen binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak. Het college verbeurt een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden met een maximum van € 15.000,-. Het college heeft vervolgens de aanvraag bij besluit van 21 mei 2019 afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het geen sociaal medisch advies heeft ontvangen waaruit blijkt dat er sprake is van een aantoonbare loopbeperking van langdurige aard waardoor appellant in redelijkheid – met de gebruikelijke hulpmiddelen – niet in staat is een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 12 september 2019 heeft de verzekeringsarts van Justus een advies uitgebracht. Het college heeft vervolgens bij besluit van 17 oktober 2019 een herzien besluit genomen op de aanvraag van appellant. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet voldoet aan de daarvoor geldende criteria. De arts van Justus heeft geconcludeerd dat bij appellant geen sprake is van een loopbeperking en dat appellant meer dan 100 meter aaneengesloten zelfstandig kan afleggen. Dit besluit is betrokken in de bezwaarprocedure.
1.4.
Bij besluit van 15 april 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1.Volgens de rechtbank hoefde het college aan appellant geen dwangsom te betalen, omdat het heeft voldaan aan de opdracht binnen twee weken na 9 mei 2019 een besluit te nemen. De beoordeling of een besluit is genomen, staat los van de beoordeling van de juistheid van het besluit (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7771). Met het nemen van een besluit wordt het voor appellant mogelijk om gebreken die in zijn ogen bestaan aan te voeren in bezwaar en vervolgens in beroep. Daarmee is er voor appellant een effectief rechtsmiddel tegen trage besluitvorming op zijn aanvraag.
2.2.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college de aanvraag van appellant om een GPK op goede gronden heeft afgewezen. Het rapport van Justus is zorgvuldig tot stand gekomen. De arts van Justus heeft toegelicht dat appellant pijnklachten ervaart, maar dat de door appellant ervaren problemen met lopen op basis van de beschikbare gegevens niet kunnen worden herleid tot objectief en rechtstreeks vaststelbare gevolgen van ziekte of gebrek. De waarde van de door OCA uitgevoerde looptest is volgens de toelichting van de arts van Justus in objectieve zin beperkt en aan het resultaat deze looptest wordt dan ook niet de conclusie verbonden dat de beoordeling in het rapport van Justus onjuist is. Ook het rapport van de verzekeringsarts van het Uwv biedt geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de conclusies in het rapport van Justus onjuist zijn. Het college heeft zich op basis van het rapport van Justus op het standpunt mogen stellen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarde dat hij – met de gebruikelijke hulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter te voet te overbruggen. Appellant voldoet hiermee niet aan artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college door het nemen van het besluit van 21 mei 2019 in strijd met het verbod op détournement de pouvoir heeft gehandeld. Het besluit is enkel genomen om een dwangsom te ontlopen. Verder is er sprake van strijd met het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding en met de vergewisplicht. De medische omstandigheden van appellant rechtvaardigen de toekenning van een GPK voor een bestuurder.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de gronden van beroep en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt daar nog aan toe dat het verwijt dat het college zich met het nemen van het besluit van 21 mei 2019 heeft schuldig gemaakt aan détournement de pouvoir, geen doel treft. Uit het dossier blijkt dat het college vanaf de aanvraag zijn best heeft gedaan om het medisch onderzoek in goede banen te leiden, maar dat het in dit geval vanwege omstandigheden rondom eerdere contacten met appellant, moeilijk was een instantie te vinden die bereid was appellant te keuren en die voor appellant aanvaardbaar was. Bij de (uiteindelijk) gevonden instantie kon appellant niet direct terecht. Toen de rechtbank het college opdroeg binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen, heeft het college een besluit genomen op basis van de stand van zaken van dat moment. Toen de keuring wel had plaatsgevonden volgde op korte termijn een besluit op basis van het medisch advies. Van misbruik van bevoegdheid is op geen enkel moment sprake geweest. Verder onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor een GPK type bestuurder en dat het onderzoek hiernaar voldoende zorgvuldig is geweest. Ook uit de stukken die appellant in hoger beroep heeft overgelegd volgt niet dat appellant, als gevolg van een aantoonbare loopbeperking van langdurige aard, in redelijkheid niet in staat is om – met de gebruikelijke hulpmiddelen – zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en M.A.H. van Dalenvan Bekkum en L.Z. Achouak el Idrissi als leden, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) D. Al-Zubaidi