ECLI:NL:CRVB:2023:806

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
21/4415 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich op 23 augustus 2018 ziekmeldde met psychische klachten, had zijn ZW-uitkering beëindigd gezien door het Uwv op basis van een beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, na een zorgvuldige beoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, in staat werd geacht om met zijn beperkingen niet-stressvolle arbeid te verrichten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische informatie die was ingediend door de appellant niet voldoende was om aan te tonen dat zijn situatie op de datum in geding ernstiger was dan vastgesteld. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep, waaronder de stelling dat hij meer beperkingen had dan aangenomen, verworpen. De Raad concludeerde dat de medische informatie die door de appellant was ingediend niet leidde tot de conclusie dat er meer beperkingen waren dan eerder vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21 4415 ZW

Datum uitspraak: 26 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 november 2021, 20/5534 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. ter Haar-Bas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ter Haar-Bas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als glassnijder. Op 23 augustus 2018 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Vanwege het einde van het dienstverband van appellant op 1 februari 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van deze datum in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In verband met een beoordeling van het recht op de ZW-uitkering is appellant op 12 april 2019 op het spreekuur van een arts van het Uwv onderzocht. Deze arts heeft in een rapport van 14 mei 2019 vermeld dat appellant sinds januari van dat jaar onder behandeling is van een psycholoog en dat informatie zal worden opgevraagd. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft de arts in een rapport van 12 september 2019 vermeld dat op 9 september 2019 telefonisch met appellant is gesproken en dat informatie is ontvangen van de behandelaars van appellant van MiSi NeuroPsy van 18 november 2018. Uit deze informatie blijkt dat appellant een depressieve stoornis heeft, eenmalig, matig in ernst, en dat individuele psychotherapie zal worden ingezet. De arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 september 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 90,7% van zijn zogeheten maatmaninkomen kan verdienen.
1.3.
Bij besluit van 25 oktober 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 26 november 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.4.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar van appellant in een rapport van 10 september 2020 vermeld dat informatie van MiSi NeuroPsy van 17 augustus 2019 is verkregen, waarin staat dat bij appellant sprake is van een depressie, matig van ernst, gedeeltelijk in remissie en dat hij voor verdere traumabehandeling is doorverwezen naar PsyQ waar een intake was gepland op 16 december 2019. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was er daarom op de datum in geding gedeeltelijk herstel en geen sprake meer van ernstige depressie. Tijdens de hoorzitting is aan de orde gekomen dat appellant na de intake bij PsyQ een laagfrequente trauma-gerelateerde behandeling is gaan volgen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er op grond van medisch objectiveerbare feiten niet meer beperkingen aan te nemen dan al zijn aangenomen en is geen sprake van een verminderde beschikbaarheid voor werk door intensieve therapie, zodat er geen reden is voor een urenbeperking. Appellant moet in staat zijn om met de gedeeltelijk herstelde en matig depressieve klachten niet stressvolle arbeid te verrichten
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft wel aanleiding gezien om een beperking aan de FML toe te voegen wegens door appellant gebruikte medicatie voor longklachten. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 15 september 2020 geconcludeerd dat de geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt blijven voor appellant.
1.5.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 oktober 2019 bij besluit van 16 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd op welke punten appellant beperkt is
.De rechtbank heeft daarbij de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de in beroep ingediende brief van PsyQ van 12 augustus 2021 in aanmerking genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat de door appellant gebruikte medicatie pas op 16 juni 2021 is aangepast, ruim na de datum in geding. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor de conclusie dat de klachten van appellant op 26 november 2019 al waren toegenomen. De rechtbank heeft verder overwogen dat niet is gebleken dat de geselecteerde voorbeeldfuncties niet geschikt zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald aangevoerd dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft dan wel dat hij meer beperkingen heeft op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Daarnaast is hij verminderd beschikbaar voor arbeid en dat daarom ten onrechte geen arbeidsduurbeperking is aangenomen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Volgens appellant wordt in de brief van PsyQ van 12 augustus 2021 bevestigd dat hij op 11 juni 2019 al is aangemeld voor een behandeling bij PsyQ. Hieruit volgt dat zijn klachten op 26 november 2019 al waren toegenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar de in bezwaar en in beroep ingediende medische informatie en informatie van de huisarts van 4 oktober 2022 met een brief van PsyQ van 22 maart 2022 over de afsluiting van de behandeling.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv heeft in reactie op de in hoger beroep door appellant ingediende medische informatie een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 februari 2023 ingediend.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht. Uit de rapporten van de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat de medische informatie van de behandelaars is betrokken bij de oordeelsvorming. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de in bezwaar verkregen informatie geconcludeerd dat de ernst van de klachten van appellant vlak voor de te beoordelen datum minder was geworden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook in hoger beroep gereageerd op de ingebrachte informatie van PsyQ en naar voren gebracht dat hieruit bekende diagnoses en feiten volgen waarmee in de FML rekening is gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat bij een depressie die matig van ernst is, in algemene zin routinematige, niet stressvolle kan arbeid worden verricht. Daarmee is in de FML rekening gehouden. De Raad heeft geen aanknopingspunten om aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht waaruit volgt dat hij op 26 november 2019 meer beperkingen in het persoonlijk of sociaal functioneren had. Het feit dat hij op 11 juni 2019 al aangemeld was voor een behandeling bij PsyQ duidt op zichzelf niet op een verslechtering van zijn psychische toestand. De aanmelding voor verdere behandeling door PsyQ volgt ook uit de informatie van MiSi NeuroPsy van 17 augustus 2019 waarin is vermeld dat de depressie gedeeltelijk in remissie is. Ter zitting is aan de orde gekomen dat appellant ten tijde van de datum in geding gesprekken had met de POH-GGZ, maar hieromtrent zijn geen medische stukken. Uit de beschikbare medische informatie volgt evenmin dat appellant ten tijde van de beoordelingsdatum minder beschikbaar was voor arbeid door een medische behandeling, zodat terecht geen urenbeperking is aangenomen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.4.
De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van D. Schaap als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) D. Schaap