ECLI:NL:CRVB:2023:800

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
22 / 3319 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) na medisch advies

In deze zaak heeft verzoekster, geboren in 1963 en lijdend aan borstkanker met uitzaaiingen, een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) ingediend bij het CIZ. Deze aanvraag werd afgewezen op basis van een medisch advies dat concludeerde dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor Wlz-zorg. De medisch adviseur stelde vast dat er geen onderbouwing was voor de door verzoekster gestelde ernst van de beperkingen en dat er geen regieproblemen waren vanuit cognitieve of psychische problematiek. Verzoekster heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank Overijssel verklaarde het beroep ongegrond, omdat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de juistheid van het medisch advies te twijfelen.

Verzoekster heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, waarbij zij aanvoerde dat het CIZ geen zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de medisch adviseur haar ten onrechte niet in persoon had gezien. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de beroepsgrond van onzorgvuldigheid verworpen, omdat er een huisbezoek was afgelegd en de medisch adviseur alle relevante medische informatie had betrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen, aangezien verzoekster onvoldoende twijfel had gezaaid over de zorgvuldigheid van de beoordeling door het CIZ.

Uiteindelijk bevestigde de voorzieningenrechter de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier E.J. van der Veldt, op 28 april 2023.

Uitspraak

22/3319 WLZ, 23/698 WLZ-VV
Datum uitspraak: 28 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 september 2022, 22/334 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 27 februari 2023
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het CIZ
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het CIZ heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2023. Namens verzoekster zijn [A.] en mr. De Widt verschenen. Het CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoekster is geboren in 1963. Zij lijdt aan borstkanker met uitzaaiingen in de schedel en de lever. Verder heeft zij last van hoofdpijn met pijnklachten bij de spieraanhechtingen. Zij heeft bij het CIZ een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) ingediend.
1.2.
Het CIZ heeft bij besluit van 3 augustus 2021, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 17 januari 2022 (bestreden besluit), deze aanvraag afgewezen. Het CIZ heeft hieraan een medisch advies van 30 december 2021 ten grondslag gelegd. De medisch adviseur heeft hierin vermeld dat de grondslag somatiek kan worden gesteld. Verzoekster heeft melding gemaakt van dementie, maar de huisarts en de internist van verzoekster zijn hiermee niet bekend. Daarom kan de grondslag psychogeriatrische aandoening niet worden gesteld. De medisch adviseur heeft verder geconcludeerd dat de door verzoekster gestelde ernst van de beperkingen vanuit de beschikbare medische informatie niet is te onderbouwen. Er kunnen geen regieproblemen worden onderbouwd vanuit cognitieve of psychische problematiek. Al met al wordt verzoekster dus in staat geacht haar zorgbehoefte te kunnen inschatten, te alarmeren en de komst van de hulp af te wachten. Het CIZ heeft zich op basis hiervan op het standpunt gesteld dat een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht niet kan worden vastgesteld. Verzoekster voldoet daarom niet aan de voorwaarden voor Wlz-zorg.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat het CIZ heeft mogen afgaan op het in 1.2 genoemde medisch advies. In wat verzoekster heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen concrete aanknopingspunten gezien die leiden tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van dit advies. Verzoekster heeft namelijk geen stukken van een medische deskundige overgelegd, waaruit volgt dat er medische informatie is waarmee de medisch adviseur van het CIZ ten onrechte geen rekening heeft gehouden. De rechtbank heeft verder overwogen dat het CIZ terecht heeft geconcludeerd dat verzoekster niet in aanmerking komt voor Wlz-zorg.
3. Verzoekster heeft tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat het CIZ geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De medisch adviseur heeft haar namelijk ten onrechte niet in persoon gezien en onderzocht. Daarnaast heeft zij betoogd dat zij voldoet aan de voorwaarden voor Wlz-zorg. De rechtbank heeft deze aspecten niet onderkend. Verzoekster heeft verzocht een deskundige te benoemen. Verder heeft verzoekster hangende het hoger beroep een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.1.3.
De onder 4.1.2 bedoelde situatie doet zich voor. Ook overigens zijn er geen beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.2.
De beroepsgrond dat het onderzoek van het CIZ onzorgvuldig is geweest, slaagt niet. Een medewerker van het CIZ heeft een huisbezoek afgelegd waarbij verzoekster is gesproken. Hiermee is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2.2, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg dat voorschrijft dat de voorbereiding van een indicatiebesluit in ieder geval een onderzoek van de verzekerde in persoon omvat. Daarnaast heeft de medisch adviseur naar aanleiding van de gestelde cognitieve klachten aan de huisarts en internist van verzoekster onder andere de vraag gesteld of appellante bekend is met cognitieve klachten en/of dementie. Beiden hebben hierop negatief geantwoord. Anders dan verzoekster heeft betoogd, bestond daarom geen aanleiding voor de medisch adviseur om hier nader onderzoek naar te doen. Verder heeft de medisch adviseur alle beschikbare medische informatie bij de beoordeling betrokken. Op grond hiervan heeft de medisch adviseur zich een duidelijk beeld kunnen vormen. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de medisch adviseur verzoekster in persoon heeft moeten onderzoeken. Verzoekster heeft verder geen (medische) informatie overgelegd op grond waarvan aan de juistheid van de conclusies van de medisch adviseur moet worden getwijfeld.
4.3.
Met het oog op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen. Daarbij is ook van belang dat verzoekster voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf (medische) stukken over te leggen, medische informatie van de behandelend sector is ingebracht en dat zij met wat is aangevoerd onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de zorgvuldigheid en juistheid van de beoordeling door het CIZ.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2023.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) E.J. van der Veldt