ECLI:NL:CRVB:2023:8

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
21/2939 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na hersenbloeding en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellante, die na een hersenbloeding in 2015 arbeidsongeschikt was geraakt. Appellante, die als schoonmaakmedewerkster werkte, had zich in 2018 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat zij in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar ziekengeld. Appellante was het hier niet mee eens en ging in beroep.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellante correct hadden ingeschat. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar belastbaarheid in bepaalde functies werd overschreden, maar de Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen geen aanleiding zagen om haar belastbaarheid aan te passen op basis van haar lichaamslengte. De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies medisch passend waren en dat de hogere frequentie van reiken in deze functies voldoende gecompenseerd werd door de geringere reikafstand.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.2939 ZW

Datum uitspraak: 4 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 juli 2021, 20/5888 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Akbaba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 oktober 2021 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akbaba. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft een vraag gesteld aan het Uwv.
Het Uwv heeft een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 april 2022 ingediend.
Appellante heeft hier op 1 juni 2022 op gereageerd.
Op 20 juni 2022 heeft het Uwv een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakmedewerkster voor 12,5 uur per week. In maart 2015 heeft appellante een hersenbloeding gehad, sindsdien heeft zij vermoeidheidsklachten, last van duizeligheid en verminderde kracht in haar linker lichaamshelft. Van 19 april 2018 tot 14 mei 2018 heeft appellante een dienstverband gehad bij [naam B.V.] Appellante heeft zich op 8 mei 2018 ziek gemeld omdat zij haar werkzaamheden in verband met haar klachten niet meer kon doen. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellante op 11 maart 2019 gezien. Deze arts heeft appellante onderzocht en, omdat de klachten moeilijk te objectiveren waren, informatie opgevraagd bij de huisarts. Mede op basis van deze informatie is appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 mei 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van deze functies berekend dat appellante nog 91,88% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 7 juni 2019 vastgesteld dat appellante met ingang van 8 juli 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 februari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende
zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden aangezien uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de klachten van appellante, waaronder de depressieve klachten. De verzekeringsartsen hebben appellante gezien en lichamelijk en psychisch onderzocht en informatie van de huisarts opgevraagd en betrokken bij de beoordeling. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat en onvoldoende beperkingen heeft aangenomen. Van belang is hierbij dat appellante haar stelling dat zij ernstiger beperkt is niet met medische gegevens heeft onderbouwd. Tenslotte heeft de rechtbank de functies in medisch opzicht passend geacht voor appellante. De beroepsgrond dat er sprake is van overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van reiken slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de uitleg van het Uwv dat de geringere reikafstand een energetische compensatie voor de grotere frequentie oplevert een redelijke uitleg is.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat in de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en in de functie textielproductenmaker (SBC-code 111160) haar belastbaarheid op het item reiken wordt overschreden. Appellante heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de frequentie van het reiken in deze functies niet gecompenseerd kan worden met de lagere reikafstand vanwege haar geringe lichaamslengte.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het geschil heeft zich in hoger beroep toegespitst op de vraag of appellante in staat moet worden geacht de geselecteerde functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en textielproductenmaker (SBC-code 111160) te verrichten.
4.3.
Appellante is zowel door de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien en deze artsen hebben haar onderzocht. De verzekeringsartsen hebben geen aanleiding gezien om vanwege de lichaamslengte van appellante de reikafstand (item 4.8 van de FML) te beperken. Daarom wordt het standpunt van appellante, dat haar lichaamslengte een rol moet spelen in de beoordeling van de vraag of de overschrijding van de frequentie van het reiken met de reikafstand mag worden gecompenseerd, niet onderschreven. Verder is van belang dat appellante niet vanwege schouderbeperkingen, maar op energetische gronden is beperkt ten aanzien van frequent reiken.
4.4.
Zowel in bezwaar als in hoger beroep is overleg geweest tussen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de vraag of de belastbaarheid van appellante ten aanzien van reiken in de genoemde functies wordt overschreden. In het rapport van 13 oktober 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dit nader toegelicht. Appellante heeft minder kracht in haar linkerarm. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat het in dit geval om de krachtsinspanning van de arm die gepaard gaat met reiken als er een bepaalde afstand moet worden overbrugd. Hoe langer de arm, dit is de te overbruggen afstand, hoe meer kracht het kost om deze armlengte te overbruggen. Indien de te overbruggen afstand kleiner is dan vergt dit minder kracht en kan deze handeling vaker verricht worden. Daardoor compenseert een kortere reikafstand in energetische zin een hogere frequentie bij het reiken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat bij appellante, gelet op de aard van haar beperkingen, een langere reikafstand meer belastend is voor haar arm. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kon zich dan ook vinden in de geduide functies ten aanzien van reiken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is daarom van mening dat de hogere frequentie voor reiken energetisch voldoende wordt gecompenseerd door de voornamelijk geringere reikafstand. Er is geen aanleiding voor twijfel aan deze toelichting omdat appellante op energetische gronden is beperkt voor reiken.
4.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 april 2022 nog toegelicht dat appellante in de functie productiemedewerker de mogelijkheid heeft om de werkplek zodanig aan te passen dat de bakjes waarnaar zij in deze functie moet reiken iets dichterbij staan. In de functie textielproductenmaker kan appellante ook 15 graden buigen om de te overbruggen afstand iets te verminderen. Hiermee is afdoende gemotiveerd dat appellante in staat moet worden geacht om deze functies uit te oefenen.
4.6.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2023.
(getekend) C. Karman
(getekend) E.X.R. Yi