In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als medewerkster tankstation werkte, had zich op 3 maart 2017 ziek gemeld en ontving een Ziektewet-uitkering. Na afloop van de wettelijke wachttijd op 29 september 2019, verzocht zij om een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit onderschreven. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 29 september 2019, in twijfel trokken. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellante correct had ingeschat en dat de geselecteerde functies voor haar geschikt waren. Appellante had in hoger beroep geen overtuigende argumenten aangedragen die de eerdere oordelen konden weerleggen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 26 april 2023.