ECLI:NL:CRVB:2023:790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
22/1698 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich in 2012 ziek meldde met klachten aan zijn linkerbeen en voet, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Na een herbeoordeling door het Uwv in 2019, werd vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 13 juni 2020. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten en dat de functies die hem zijn aangeboden, waaronder die van medewerker tuinbouw, niet geschikt zijn voor hem.

De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere beoordeling van het Uwv juist was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen. De Raad onderschrijft deze conclusie en voegt daaraan toe dat de herbeoordeling een nieuwe beoordeling is die niet noodzakelijkerwijs elke afwijking van eerdere beoordelingen hoeft te motiveren. De Raad heeft vastgesteld dat de functies in medisch opzicht geschikt zijn voor de appellant, ondanks zijn bezwaren over het dragen van veiligheidsschoenen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

22 1698 WIA

Datum uitspraak: 26 april 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 mei 2022, 21/575 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Witte. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kabeltrekker voor 40 uur per week. Op
11 september 2012 heeft hij zich ziek gemeld met linkerbeen- en voetklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 9 september 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%. Sinds 3 juli 2017 woont appellant in Turkije.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv aan Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Turkije verzocht om appellant medisch te onderzoeken. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2019. Na ontvangst van de resultaten van dat onderzoek, vastgelegd in een formulier E213, heeft een verzekeringsarts op 28 november 2019 een rapport opgesteld. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 6 december 2019 vastgesteld dat appellant na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 13 juni 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Op 25 juni 2020 heeft het Uwv het besluit van 6 december 2019 appellant nogmaals toegestuurd, omdat appellant dit besluit niet had ontvangen. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 december 2019 heeft het Uwv bij besluit van 19 februari 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een FML van 11 februari 2021 en rapporten van 11 februari 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van
16 februari 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De stelling van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn fysieke en psychische klachten is niet gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. De stelling van appellant dat hij meer beperkt is dan nu wordt aangenomen, heeft hij niet met medische stukken onderbouwd. Appellant is beperkt op aspect 3.5.1 (beschermende middelen), namelijk wat betreft voet- en beenbeschermers; schoenen met versterkte neuzen, laarzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv ook voldoende gemotiveerd dat de functie medewerker tuinbouw, ondanks de signalering op dit aspect, omdat er bedrijfskleding en S3-veiligheidsschoenen gedragen worden, geschikt is voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat een goede werkschoen goed moet aansluiten op de voet, de neus verstevigd moet zijn en de tenen vrij moeten kunnen bewegen. Een veiligheidsschoen kan op maat worden aangemeten en is in verschillende breedtematen beschikbaar. Van knellend schoeisel hoeft geen sprake te zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben overleg gevoerd over de beperking op 3.5.1. Daaruit is naar voren gekomen dat de beperking voor het dragen van veiligheidsschoenen met name geldt wanneer er gelopen moet worden. Men kan kiezen uit hoge, halfhoge of lage schoenen. Gelet op de keuzemogelijkheden zou voor een ieder adequaat schoeisel te bestellen moeten zijn. De schoenen kunnen worden aangepast en er bestaat een diversiteit aan schoenen. Bovendien gaat het om een functie waarbij voornamelijk zittend gewerkt moet worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hiermee voldoende gemotiveerd dat de functie medewerker tuinbouw geschikt is voor appellant. Uit de gegeven toelichting blijkt dat ook een stevige, aangepaste, orthopedische schoen als veiligheids- of werkschoen gedragen kan worden. Lopen is in deze functies slechts een geringe belasting (maximaal 1 tot 5 minuten achtereen).
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten. Appellant heeft gesteld dat het Uwv onvoldoende gemotiveerd heeft waarom minder beperkingen worden aangenomen dan in 2014, terwijl zijn klachten juist zijn verergerd. Appellant heeft opgemerkt dat hij zich vanwege aanhoudende rugklachten, samenhangende met drie hernia’s die ook op datum in geding aanwezig waren, onder behandeling heeft gesteld van een chiropractor, die hem blijvende behandeling in verband de pijnklachten heeft geadviseerd. Appellant heeft te kennen gegeven in verband met deze klachten ook afspraken te hebben met een orthopeed, een neuroloog en een radioloog. Volgens appellant is bij de beoordeling verder geen rekening gehouden met zijn
Oxycodon-gebruik, wat hem suf en moe maakt. Appellant heeft verder herhaald dat de functie medewerker tuinbouw niet geschikt is voor hem, omdat in dit werk S3-veiligheidsschoenen gedragen moeten worden. Hij heeft gesteld dat dit voor hem niet mogelijk is, ook niet als deze schoenen op maat gemaakt worden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar een rapport van 28 juli 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 13 juni 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellant heeft beëindigd.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De beroepsgrond dat onvoldoende gemotiveerd is dat per datum in geding minder beperkingen worden aangenomen dan in 2014, slaagt niet. Een herbeoordeling is een nieuwe beoordeling over een datum die bij de herbeoordeling in geding is. Het is in zijn algemeenheid niet zo dat het Uwv elke afwijking van een eerdere beoordeling moet motiveren. In het rapport van 28 juli 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verder navolgbaar toegelicht dat met een beperking op het item persoonlijk risico en ten aanzien van beroepsmatig autorijden voldoende rekening gehouden is met het Oxycodon-gebruik van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ook uitgegaan van aspecifieke lage rugklachten en discopathie op de datum in geding. Gemotiveerd is toegelicht dat uit de beschikbare medische informatie niet blijkt dat appellant op de datum in geding drie hernia’s had. De radioloog heeft namelijk op 2 november 2020 geconcludeerd dat appellant een discopathie L3-L4 en L4-L5 zonder wortelcompressie of kanaalstenose had.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De in hoger beroep aangevoerde grond over het niet kunnen dragen van veiligheidsschoenen in de functie medewerker tuinbouw is een herhaling van wat appellant in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgrond afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slaagt. De overwegingen die aan dit oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven. Appellant heeft niet onderbouwd dat het dragen van op maat gemaakte S3-veiligheidsschoenen voor hem in het geheel niet mogelijk is.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) S.C. Scholten